ECLI:NL:RBROT:2020:8191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
10/150982-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van 61.000 euro uit woning van hoogbejaarde slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal van 61.000 euro aan contant geld uit de woning van een hoogbejaarde man. De verdachte werd herkend door vier verbalisanten na een uitzending van camerabeelden op televisie. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen, in combinatie met andere bewijsstukken, voldoende betrouwbaar waren om de verdachte te veroordelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op en wees de schadevergoeding van 61.000 euro aan de benadeelde partij toe. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact van de diefstal op zijn leven. De verdachte had misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer, wat leidde tot aanzienlijke financiële en emotionele schade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het misdrijf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/150982-20
Datum uitspraak: 11 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
penitentiaire inrichting Zuid-Oost
,locatie Ter Peel,
raadsvrouw mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Het ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat de herkenningen niet voldoende betrouwbaar zijn om te komen tot redengevend bewijs dat de verdachte zonder enige twijfel degene is geweest die deze diefstal heeft gepleegd. Zonder deze herkenningen wijst er in het dossier verder niets op feitelijk daderschap van de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
In deze zaak staat de vraag centraal: is verdachte de vrouw die op 10 juli 2019 in Rotterdam met aangever is opgetrokken en uiteindelijk in de woning van aangever een geldbedrag van 61.000 euro heeft gestolen uit diens slaapkamer?
In de aangifte op 11 juli 2019 omschrijft aangever de dader (onder andere) als een mogelijk Italiaanse vrouw van 34 jaar. Hij verklaart later in zijn aangifte dat zij haar leeftijd desgevraagd aan hem heeft genoemd. Op 23 juni 2020 heeft een verbalisant aangever telefonisch gevraagd waarom hij dacht dat de vrouw Italiaans was en aangever zegt daarop dat zij dat zelf tegen hem heeft gezegd. Ook beschrijft aangever dat op beide armen van de vrouw tatoeages zichtbaar zijn in de vorm van letters.
In het dossier bevindt zich een aantal herkenningen, waaronder vier herkenningen door verbalisanten die in het kader van eerdere verdenkingen voor soortgelijke delicten contact hebben gehad met de verdachte. Ook heeft zich telefonisch een getuige gemeld, die heeft verklaard de verdachte te herkennen als een vroegere vriendin uit Zeist. Verdachte is, zo heeft zij ter zitting verklaard, opgegroeid in Zeist. De rechtbank zal echter de verklaring van deze getuige bij het bewijs buiten beschouwing laten, omdat de identiteit van deze getuige niet is geverifieerd en de verdachte heeft verklaard deze vrouw niet te kennen.
Genoemde herkenningen zijn een gevolg van de uitzending van het beeldmateriaal in het winkelcentrum Zuidplein bij het televisieprogramma Opsporing Verzocht. De raadsvrouw heeft er op gewezen dat de bewijswaarde van de herkenningen door de politie naar haar mening beperkt is door de context waarin de beelden zijn uitgezonden. Met name de inhoudelijke beschrijving van de modus operandi bij de aan de verdachte ten laste gelegde diefstal, zou sturend hebben gewerkt op de inhoud van de herinnering van de verbalisanten en kan aldus - al dan niet indirect en onbewust - hebben bijgedragen aan de inhoud en formulering van deze herkenningen. Daarmee moeten deze herkenningen volgens de raadsvrouw als onbetrouwbaar worden aangemerkt.
Hoewel de rechtbank zich bewust is van de theoretische mogelijkheid van een dergelijk effect, acht zij de herkenningen in het dossier - met de onderbouwing daarbij en in samenhang met enkele belangrijke details uit de verklaring van de aangever - voldoende betrouwbaar om deze mee te nemen in het totaal aan beschikbaar bewijs. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de verdediging naar aanleiding van het toegezonden strafdossier geen onderzoekswensen heeft ingediend met betrekking tot de (gestelde) onbetrouwbaarheid van de herkenningen, bijvoorbeeld in de vorm van een nader verhoor van de verbalisanten door de rechter-commissaris of ter zitting. Of er zich bij de totstandkoming van een of meer van deze herkenningen bepaalde in de rechtspsychologische literatuur beschreven effecten hebben voorgedaan, kan immers uitsluitend worden vastgesteld door op dat punt aanvullend onderzoek te doen. De enkele stelling van de verdediging dat er zich zodanige verschijnselen zouden kunnen hebben voorgedaan, is onvoldoende om deze bewijsmiddelen buiten beschouwing te laten.
De vaststelling dat de herkenningen langs een volstrekt andere, dus onafhankelijke weg bevestiging vinden in de hierboven weergegeven verklaring van de aangever, acht de rechtbank doorslaggevend. De verdachte was immers ten tijde van de diefstal 34 jaar oud, zij heeft ook een Italiaans paspoort/identiteitsbewijs én heeft op beide armen tatoeages in de vorm van letters, namelijk - zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard - de namen van haar beide ouders.
Op grond van het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank met de wettelijk vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 10 juli 2019 in de woning van aangever te Rotterdam een geldbedrag van 61.000 euro heeft gestolen.
4.1.3.
Conclusie
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 10 juli 2019 te Rotterdam,
uit een woning, gelegen aan de [adres delict] ,
een geldbedrag van ongeveer 61.000 euro, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van 61.000 euro aan contant geld uit de woning van het slachtoffer. Verdachte heeft uitsluitend met het oogmerk van geldelijk gewin ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het 88-jarige slachtoffer en het vertrouwen dat hij in haar stelde. Uit de aangifte leidt de rechtbank af dat de verdachte daarbij niet alleen handelde. Gedurende zijn contact met de verdachte op 10 juli 2019, stelde de aangever op drie momenten vast dat dezelfde taxichauffeur beschikbaar was om hen te vervoeren. Naar aanleiding van de getoonde televisiebeelden heeft een overbuurman beschreven hoe hij deze vrouw, door de politie later herkend al de verdachte, de bewuste dag gehaast uit de woning van aangever zag komen en in een taxi zag stappen, die vervolgens met hoge snelheid wegreed. De diefstal heeft daardoor alle kenmerken van een welbewuste geplande actie, en is daarmee geen impulsieve (gelegenheids)daad. Verdachte heeft nagenoeg het hele door de aangever gedurende een groot aantal jaren opgespaarde vermogen van hem afgenomen en heeft hem daardoor grote financiële schade toegebracht.
Naast de materiële schade ontstaan er bij de slachtoffers van dergelijke feiten vaak gedurende langere tijd gevoelens van angst en onveiligheid. Zij voelen zich door dit soort feiten niet meer veilig in hun eigen huis. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan, ook gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer. Tekenend en ook schrijnend in dit verband is de verklaring van genoemde overbuurman, die beschrijft hoe mensen in de omgeving van de aangever - mede naar aanleiding van een tweede diefstal in zijn woning enkele maanden na het bewezen feit - een extra oogje in het zeil houden.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is zij in het verdere verleden tot vrijheidsstraffen veroordeeld voor vermogensmisdrijven.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 augustus 2020. Dit rapport houdt het volgende in. Er zijn geen aanwijzingen dat er interventies noodzakelijk (en mogelijk) zijn om de kans op recidive te verlagen. Vanuit haar persoonlijke omstandigheden, met name de opvoeding en verzorging van de kinderen, is het wenselijk dat de verdachte zo spoedig mogelijk haar zorgtaken kan hervatten. Vanuit die zorgtaken gedacht, zou het de voorkeur hebben dat de verdachte bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf krijgt opgelegd. Bijzondere voorwaarden zijn niet geïndiceerd.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare strafzaken zijn opgelegd. De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele veroordeling, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die uitgaat boven het voorarrest achterwege te laten. De rechtbank acht een dergelijke straf echter niet passend, gelet op de ernst van het bewezen feit. De justitiële documentatie van de verdachte, de hoogte van het weggenomen geldbedrag en de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer maken dat de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden acht.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] , ter zake van de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van 61.000 euro aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat vrijspraak wordt bepleit.
8.3.
Beoordeling
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het gevorderde bedrag en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 juli 2019, de datum van het misdrijf.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen. Om die reden zal de verdachte eveneens worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van 61.000 euro, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 61.000,00 (zegge: eenenzestigduizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen
€ 61.000,00(hoofdsom,
zegge: eenenzestigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling kan gijzeling worden toegepast tot een maximum van
180 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en W.A.F. Damen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 10 juli 2019 te Rotterdam,
in of uit een woning, gelegen aan de [adres delict] ,
een geldbedrag van ongeveer 61.000 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.