ECLI:NL:RBROT:2020:8167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
ROT 19/5248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak heeft Concreeto Uitzendbureau B.V. beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had op 25 april 2018 bezwaar gemaakt tegen een verhaalsbesluit van 12 april 2018, waarbij verweerder had medegedeeld dat er recht bestond op een uitkering op grond van de Ziektewet en dat de uitkering en uitvoeringskosten op eiseres zouden worden verhaald. Eiseres heeft op 23 september 2019 schriftelijk medegedeeld dat verweerder in gebreke was om tijdig een besluit te nemen op haar bezwaar tegen het voorschotbesluit van 13 april 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het voorschotbesluit, waardoor verweerder niet gehouden was om een besluit te nemen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 16 september 2020 door rechter mr. E. Lunenberg, in aanwezigheid van griffier mr. drs. C.M. Steemers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5248
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2020 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

Concreeto Uitzendbureau B.V., te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. P.P. Bergers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Aan het geding heeft deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] , ex-werknemer.

Procesverloop

Bij brief van 10 oktober 2019 heeft eiseres een beroepschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 12 april 2018 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat verweerder de ziekmelding van ex-werknemer in behandeling heeft genomen, dat er recht bestaat op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), dat die uitkering met ingang van
30 november 2017 wordt uitbetaald en dat verweerder de uitkering en uitvoeringskosten op eiseres zal verhalen (verhaalsbesluit).
1.2.
Bij besluit van 13 april 2018 heeft verweerder aan ex-werknemer een ZW-uitkering toegekend op voorschotbasis (voorschotbesluit).
1.3.
Eiseres heeft op 25 april 2018 bezwaar gemaakt tegen het verhaalsbesluit. Bij besluit van 17 juli 2018 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft (onder meer) hiertegen beroep ingesteld. Na tussenuitspraak van 22 augustus 2018 (zaaknummers ROT 18/4355 en ROT 18/4356), heeft deze rechtbank bij einduitspraak van 28 februari 2020 dat beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
2. Eiseres heeft verweerder op 23 september 2019 schriftelijk medegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen op haar bezwaar gericht tegen het voorschotbesluit van 13 april 2018.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat deze rechtbank in haar tussenuitspraak van 22 augustus 2019 (tussenuitspraak) in rechtsoverweging 4.1. heeft vastgesteld dat verweerder geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres van 25 april 2018 en 2 mei 2018 tegen het voorschotbesluit.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het voorschotbesluit zodat er geen sprake is van een weigering een besluit te nemen.
5. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
6.1.
In de brief van eiseres aan verweerder van 23 april 2018 refereert eiseres aan een telefoongesprek dat zij op 20 april 2018 had met verweerder in het kader van het toekennen van een voorschot aan ex-werknemer. Daarbij vermeldt eiseres dat de reden van dat telefoongesprek was om te weten hoe het mogelijk is dat verweerder is overgegaan tot het toekennen van dat voorschot. Verweerder heeft, zo staat in deze brief, verklaard dat eiseres voor de uitleg daarover moet wachten op de terugkeer van verlof van de behandelend medewerker. Verweerder heeft toegezegd eiseres die dag terug te zullen bellen met het antwoord op de vraag of, en zo ja hoeveel voorschot reeds is uitbetaald aan ex-werknemer. Eiseres heeft in die brief verder aangekondigd tegen het verhaalsbesluit bezwaar te zullen maken als verweerder dit besluit niet intrekt. Bij brief van 25 april 2018 heeft eiseres dit bezwaar ook daadwerkelijk gemaakt en daaraan een afschrift van het verhaalsbesluit als bijlage toegevoegd.
6.2.
Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres ook bezwaar heeft gemaakt tegen het voorschotbesluit. Het betoog van eiseres dat dit volgt uit de tussenuitspraak kan niet slagen. In rechtsoverweging 4.1. van die uitspraak overweegt de rechtbank dat de in die procedure door eiseres bestreden besluiten niet zien op een bezwaar van eiseres tegen het voorschotbesluit. Daaruit valt niet een oordeel af te leiden over de vraag of een dergelijk bezwaar ook daadwerkelijk is gemaakt. De omstandigheid dat het voorschotbesluit voortvloeit uit het verhaalsbesluit maakt ook niet dat het bezwaar tegen het verhaalsbesluit eveneens gericht is tegen het voorschotbesluit. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiseres zich liet bijstaan door een professionele gemachtigde en in de brieven/bezwaarschriften van 13, 16 en 25 april 2018 en in de aanvullende gronden van 2 mei 2018, in tegenstelling tot het verhaalsbesluit, het voorschotbesluit van 13 april 2018 niet expliciet wordt genoemd noch als bijlage daarbij is overgelegd.
6.3.
Omdat niet is gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het voorschotbesluit, was verweerder ook niet gehouden tot het nemen van een besluit daarop.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 16 september 2020 gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. C.M. Steemers, griffier. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door die te publiceren op rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.