ECLI:NL:RBROT:2020:8156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
8537380 CV EXPL 20-16583
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak Woonfonds Nederland 5B B.V. tegen gedaagde over ontbinding huurovereenkomst en ontruiming

In deze huurzaak tussen Woonfonds Nederland 5B B.V. en de gedaagde, heeft de kantonrechter op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in het verzet tegen een eerder verstekvonnis. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen Woonfonds als verhuurster en de gedaagde als huurster, waarbij de gedaagde een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 2.553,81. Woonfonds vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur en bijkomende kosten. De gedaagde heeft het verzet tijdig ingesteld en erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat haar bijzondere omstandigheden, waaronder een problematische schuldensituatie, niet in aanmerking waren genomen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in haar betalingsverplichtingen en dat de huurachterstand van meer dan vier maanden niet als gering kon worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd waren, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde. De vorderingen van Woonfonds werden toegewezen, en het verstekvonnis werd bekrachtigd. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

De uitspraak benadrukt de strikte naleving van huurbetalingen en de gevolgen van betalingsachterstanden, waarbij de rechter de belangen van de verhuurder zwaarder liet wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de huurster.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8537380 CV EXPL 20-16583
uitspraak: 21 augustus 2020
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Woonfonds Nederland 5B B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. E.A.J.M. van de Wijngaard te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonfonds’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 12 februari 2020, met producties;
  • het tussen partijen onder zaaknummer 8332111 CV EXPL 20-5679 gewezen verstekvonnis van 17 maart 2020;
  • het exploot van de verzetdagvaarding van 13 mei 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in oppositie, met één productie;
  • de rolbeslissing van 25 juni 2020;
  • de brief van 21 juli 2020 van [gedaagde] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonfonds als verhuurster en [gedaagde] als huurster bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte gelegen aan [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2
De maandelijkse huur bedraagt € 579,24, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.3
Bij onder zaaknummer 8332111 CV EXPL 20-5679 gewezen verstekvonnis van 17 maart 2020 werd, overeenkomstig de eis van Woonfonds:
  • [gedaagde] veroordeeld om aan Woonfonds te betalen € 3.164,31 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand januari 2020, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.553,81 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
  • de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde ontbonden;
  • [gedaagde] veroordeeld om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonfonds te stellen;
  • [gedaagde] veroordeeld om met ingang van de maand februari 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt te betalen de huurbedragen waarop Woonfonds bij wederzijdse nakoming van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt zou kunnen hebben;
  • [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

3..Het geschil

3.1
Woonfonds heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, alsmede om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.164,31 aan achterstallige huur tot en met de maand januari 2020, buitengerechtelijke kosten en vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.553,81 vanaf de dag van daagvaarding tot de dag van algehele voldoening, en een bedrag van € 579,24 per maand, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, vanaf februari 2020 tot aan de ontruiming, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan de eis heeft Woonfonds – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst door tot en met de maand januari 2020 een huurachterstand van € 2.553,81 te laten ontstaan. Vanwege het uitblijven van betalingen is Woonfonds genoodzaakt geweest haar vordering ter incasso uithanden te geven. De buitengerechtelijke kosten van € 571,63 (incl. BTW) dienen voor rekening van [gedaagde] te komen. Vanwege de te late betaling is [gedaagde] de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verschuldigd, tot aan de dag der dagvaarding berekend op € 38,87.
3.2.2
De toerekenbare tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde.
3.3
[gedaagde] heeft gevorderd haar te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling, althans de vorderingen van Woonfonds tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde af te wijzen, dan wel deze vorderingen van Woonfonds slechts voorwaardelijk toe te wijzen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] een door de rechter te bepalen redelijke betalingsregeling nakomt.
3.4
Daartoe heeft [gedaagde] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
3.4.1
[gedaagde] betwist de gevorderde huurachterstand niet.
3.4.2
Er is echter geen, althans onvoldoende, rekening gehouden met de bijzondere situatie waarin [gedaagde] verkeert. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW bestaat de bevoegdheid tot ontbinding niet indien de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij deze beoordeling moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. [gedaagde] verkeert in een problematische schuldensituatie. Daardoor is de huurachterstand ontstaan. [gedaagde] heeft zich inmiddels tot een bewindvoerder gewend om zich onder bewind te laten stellen. Zij heeft goede hoop dat partijen met hulp van de bewindvoerder tot een betalingsregeling zullen komen. Die kan dan in een regelvonnis worden vastgelegd. Verder heeft [gedaagde] naast haar eigen woonvoorziening een woonbelang voor haar minderjarige zoon van 9 jaar.

4..De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 143 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet doen. Op grond van lid 2 van datzelfde artikel moet het verzet binnen vier weken na – onder meer – de betekening van het vonnis bij exploot van dagvaarding worden gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat het verstekvonnis van 17 maart 2020 op 15 april 2020 aan [gedaagde] is betekend (in persoon). Aangezien niet is gebleken dat de termijn van vier weken op een eerder moment dan op 15 april 2020 is aangevangen, heeft [gedaagde] het door haar bij exploot van dagvaarding van 13 mei 2020 tegen voornoemd verstekvonnis ingestelde verzet tijdig gedaan. [gedaagde] is dus ontvankelijk in haar verzet.
4.2
[gedaagde] heeft de bij oorspronkelijke dagvaarding gestelde huurachterstand erkend. Het ter zake gevorderde bedrag van € 2.553,81 voor de huurpenningen tot en met januari 2020 is dan ook toewijsbaar.
4.3
De vordering tot betaling van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW tot de dag der algehele voldoening is door [gedaagde] evenmin betwist. Deze vordering is op de wet gegrond en zal daarom worden toegewezen.
4.4
Woonfonds maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 571,63. Die vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De aanmaning van 18 september 2019 voldoet aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW en het hieraan aangezegde bedrag is conform de daarvoor geldende tarieven berekend. Deze vordering zal daarom ook worden toegewezen.
4.5
Met betrekking tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt het volgende overwogen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolge niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of ontbinding naar de aard en betekenis van de tekortkoming gerechtvaardigd is, dient rekening gehouden te worden met alle omstandigheden van het geval.
4.6
Tussen partijen is niet is geschil dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van haar betalingsverplichting jegens Woonfonds. De huurachterstand van ruim vier maanden ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding is niet als gering aan te merken en rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Naar het oordeel van de kantonrechter kan in de gegeven omstandigheden niet van Woonfonds worden verlangd de huurovereenkomst met [gedaagde] nog langer voort te zetten. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden. De door [gedaagde] gestelde financiële problemen zijn daartoe in elk geval onvoldoende nu deze, hoe vervelend ook, voor risico van [gedaagde] komen.
4.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde ontbinding en ontruiming toewijsbaar zijn. Met betrekking tot de vordering van [gedaagde] om de ontbinding en ontruiming voorwaardelijk toe te wijzen onder de voorwaarde dat [gedaagde] een door de rechter te bepalen redelijke betalingsregeling nakomt, wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 6:29 BW kan Woonfonds niet worden verplicht in te stemmen met een betalingsregeling en is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder instemming van Woonfonds. Het verzoek tot voorwaardelijke toewijzing van de ontbinding van de huurovereenkomst en ontbinding van het gehuurde worden om die reden dan ook afgewezen. Voor het (eventueel alsnog) treffen van een betalingsregeling met Woonfonds wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van Woonfonds.
4.8
Het voorgaande brengt met zich mee dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd.
4.9
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

5..De beslissing

De kantonrechter:
bekrachtigd het op 17 maart 2020 onder zaaknummer 8332111 CV EXPL 20-5679 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonfonds begroot op € 210,- aan salaris voor de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485