ECLI:NL:RBROT:2020:8129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
10-750251-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na verduistering bij een dierenasiel

Op 16 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de zaak met parketnummer 10-750251-18, waarin de veroordeelde is aangeklaagd voor verduistering van een geldbedrag van € 37.384,06. Dit vonnis betreft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering is ingediend door de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, die een bedrag van maximaal € 49.788,00 heeft geëist ter ontneming van het geschatte voordeel.

Tijdens de zitting op 2 september 2020 heeft de verdediging betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden, omdat vrijspraak is bepleit. Daarnaast werd aangevoerd dat de ontnemingsvordering niet naast de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, aangezien het om dezelfde verduisterde goederen gaat. Subsidiair werd gesteld dat het te betalen bedrag gematigd moet worden tot maximaal € 3.022,74, omdat de veroordeelde dit bedrag zich abusievelijk heeft toegeëigend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de verduistering en dat dit voordeel moet worden ontnomen. Het bedrag van € 37.384,06 is vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft besloten dat de veroordeelde verplicht is dit bedrag aan de staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij gebreke van betaling. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-750251-18
Datum uitspraak: 16 september 2020
Tegenspraak
VONNIS (ontneming)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] (Indonesië) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2020.

2..Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 16 september 2020 is de veroordeelde veroordeeld wegens onder meer verduistering van een geldbedrag van € 37.384,06. Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3..Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 49.788,00.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

4..Verweren met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen dan wel de officier van justitie in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat vrijspraak is bepleit. Daarnaast is aangevoerd dat de ontnemingsvordering niet naast de vordering benadeelde partij kan worden toegewezen. Het gaat om dezelfde vermeende verduisterde goederen en het toegewezen bedrag zou dan tweemaal op de veroordeelde worden verhaald.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel en het te betalen bedrag gematigd dienen te worden tot een bedrag van maximaal € 3.022,74, omdat de veroordeelde dit bedrag zich abusievelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.

5..Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Blijkens voormeld vonnis in de hoofdzaak van 16 september 2020 is de veroordeelde – voor
zover hier relevant - veroordeeld ter zake van verduistering, meermalen gepleegd. De
bewezenverklaring van dat feit ziet op een bedrag van in totaal € 37.384,06
(zevenendertigduizend driehonderdvierentachtig euro en zes cent).

6..Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van het hiervoor vermelde strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen. Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt het volgende overwogen.
Vaststaat dat er een bedrag van € 37.384,06 wederrechtelijk is verkregen uit hoofde van het hiervoor vermelde strafbare feit, zoals volgt uit de bewijsmiddelen behorende bij de hoofdzaak. [1] Het verweer dat de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden gematigd omdat de veroordeelde dient te worden vrijgesproken dan wel dat slechts een lager bedrag bewezen kan worden verklaard, slaagt dan ook niet. Voorts is niet gebleken van af te trekken kosten waar rekening mee dient te worden gehouden.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt vastgesteld op
€ 37.384,06.

7..Vaststelling van het te betalen bedrag

De verdediging heeft verzocht om de eventueel toegekende vordering van de benadeelde partij in mindering te brengen op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal hiertoe niet overgaan, omdat op grond van artikel 36e lid 9 van het Wetboek van Strafrecht bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen slechts in mindering worden gebracht voor zover die zijn voldaan. Deze situatie doet zich hier niet voor. De eventuele vereffening zal plaatsvinden in de executiefase.
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald. Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9..beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 37.384,06 (zegge: zevenendertigduizend driehonderdvierentachtig euro en zes cent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat
van € 37.384,06 (zegge: zevenendertigduizend driehonderdvierentachtig euro en zes cent).
- Bij gebreke van betaling en verhaal wordt gijzeling toegepast voor maximaal 180 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en mr. W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. in ‘t Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum zoals in de kop vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie het vonnis in de hoofdzaak.