ECLI:NL:RBROT:2020:8089

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3607
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over aanslagen zuiveringsheffing en afvalstoffenheffing in een woonzorgcentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een eiser, die in een woonzorgcentrum woont, en de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor zuiveringsheffing en afvalstoffenheffing die aan hem waren opgelegd voor het belastingjaar 2019. De totale aanslagen bedroegen € 437,36, bestaande uit een aanslag zuiveringsheffing voor een meerpersoons huishouden van € 170,31, een aanslag afvalstoffenheffing van € 219,20 en een aanslag rioolheffing gebruiker van € 47,85.

De eiser stelde dat de aanslagen onterecht waren, omdat er al een aanslag voor zuiveringsheffing bedrijven was opgelegd voor het woonzorgcentrum. Hij betoogde dat de huidige aanslagen dubbelop waren en dat hij en zijn partner feitelijk in een meergezinshuishouden woonden. De verweerder, de heffingsambtenaar, stelde echter dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat het woongedeelte van de eiser een afzonderlijke woonruimte vormde en de aanslagen specifiek op dat gedeelte betrekking hadden.

De rechtbank oordeelde dat het woongedeelte van de eiser inderdaad als een afzonderlijke woonruimte kon worden aangemerkt, en dat de aanslagen voor zowel de zuiveringsheffing als de afvalstoffenheffing terecht waren opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees op de wettelijke verplichtingen van de gemeente om afvalstoffen in te zamelen en de heffingen te innen. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen, maar een afschrift werd tijdig aan de partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Bij gecombineerd aanslagbiljet van 28 februari 2019, nummer [aanslagnummer 1] , zijn aan eiser voor het belastingjaar 2019, voor de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de onroerende zaak), de volgende aanslagen opgelegd:
aanslag zuiveringsheffing woonruimte voor een meerpersoons huishouden, naar een te betalen bedrag van € 170,31;
aanslag afvalstoffenheffing, naar een te betalen bedrag van € 219,20;
aanslag rioolheffing gebruiker, naar een te betalen bedrag van € 47,85.
Het totale bedrag van de aanslagen is € 437,36.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor onder a en b bedoelde aanslagen.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 juni 2019 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is of de aanslagen zuiveringsheffing en afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd. De onroerende zaak is een woonzorgcentrum dat bestaat uit een gedeelte waar ouderen met dementie wonen en een gedeelte waar eiser en zijn partner wonen.
1.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Daartoe voert hij, kort gezegd, aan dat voor dit adres al een aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd (dagtekening 31 januari 2019, aanslagnummer [aanslagnummer 2] ), zodat de nu opgelegde aanslag zuiveringsheffing dubbelop is. Voor de afvoer van afvalstoffen van dit adres heeft eiser van de gemeente een particulier afvalverwerkingsbedrijf moeten inschakelen, zodat ook de aanslag afvalstoffenheffing onterecht is. Eiser en zijn partner (die de onroerende zaak huren van De Drie Notenboomen B.V. en deze als zorgondernemers runnen volgens de franchiseformule ‘ De Herbergier ’) zijn bovendien wettelijk verplicht op dit adres te wonen, omdat in het woonzorgcentrum voor noodgevallen altijd een verpleegkundige aanwezig dient te zijn. In dit geval de partner van eiser. Vanuit het perspectief van eiser bezien is zijn adres feitelijk één meergezinshuishouden en niet een woning met een bedrijfsruimte.
1.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. De onroerende zaak is een woonzorgcentrum met een apart woongedeelte, waar eiser en zijn partner wonen. De aanslagen waar het nu om gaat, zien alleen op dat laatste gedeelte. Op de aanslag zuiveringsheffing bedrijven is al 135 m³ water in mindering gebracht (drie vervuilingseenheden), rekening houdend met de (apart op te leggen) aanslag zuiveringsheffing woonruimte voor een meerpersoons huishouden. Die aanslag is daarom terecht opgelegd en in dit geval dus niet dubbel. Ook de aanslag afvalstoffenheffing is terecht opgelegd, omdat de gemeente nu eenmaal wettelijk verplicht is wekelijks huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen bij het woongedeelte, waartoe zij afvalcontainers aan eiser heeft verstrekt. De afvoer van afvalstoffen van het woonzorgcentrum, waarvoor eiser een contract heeft afgesloten met een particulier afvalverwerkingsbedrijf, neemt die verplichting niet weg, aldus verweerder.
2.
Woonruimte
Centraal staat de vraag of het woongedeelte waar eiser en zijn partner wonen ten opzichte van het woonzorgcentrum een afzonderlijke woonruimte is. De vraag of het gedeelte van de onroerende zaak waar de ouderen gehuisvest zijn terecht is aangemerkt als ‘bedrijfsruimte’ komt in deze procedure niet aan bod, nu het beroep niet (mede) is gericht tegen de aanslag zuiveringsheffing bedrijven die op dat gedeelte ziet. Het gaat nu dus alleen om het gedeelte waar eiser en zijn partner wonen, omdat de aanslagen alleen daarop zien.
2.1.
Onder ‘woonruimte’ wordt volgens artikel 122c, aanhef en onder h, en artikel 116, aanhef en onder b, van de Waterschapswet verstaan: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven. Artikel 1, aanhef en onder e, van de Verordening zuiveringsheffing waterschap Hollandse Delta 2019 definieert ‘woonruimte’ in gelijke bewoordingen.
2.2.
Over het hier bedoelde woongedeelte heeft eiser ter zitting verklaard dat hij en zijn partner daar (moeten) wonen. Dit woongedeelte is voorzien van een eigen keuken, wasgelegenheid en toilet en is van het gedeelte waar de ouderen zijn gehuisvest, gescheiden door een afsluitbare deur, waarvan alleen eiser, zijn partner (en voor noodgevallen het verzorgend personeel) een sleutel hebben. Daarvan zijn geen delen bestemd om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven. Op grond daarvan staat vast dat het woongedeelte bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en dus een (afzonderlijke) woonruimte is in de hiervoor bedoelde zin.
3.
Aanslag zuiveringsheffing
3.1.
Voor de toetsing van de aanslag zuiveringsheffing is het volgende wettelijke kader relevant.
Op grond van artikel 122d van de Waterschapswet wordt ter zake van bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater een heffing (zuiveringsheffing) ingesteld ter zake van het afvoeren. Aan de heffing wordt ter zake van het afvoeren vanuit een bedrijfs- of woonruimte onderworpen degene die het gebruik heeft van die ruimte.
De Verordening zuiveringsheffing waterschap Hollandse Delta 2019 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Belastbaar feit en heffingsplicht
Artikel 3
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van afvoeren.
Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
3.2.
Nu eiser samen met zijn partner het gebruik heeft van het woongedeelte dat door hem wordt gehuurd en niet in geschil is dat vanuit deze woonruimte afvalwater wordt afgevoerd (als noodzakelijk gevolg van het gebruik van douche, toilet en keuken), is de aanslag zuiveringsheffing terecht opgelegd. Daaraan doet niet af dat eiser al een aanslag zuiveringsheffing bedrijven heeft voldaan, omdat die aanslag niet ziet op afvalwater afkomstig uit het woongedeelte, dat in de eerder opgelegde aanslag zuiveringsheffing bedrijven voor drie vervuilingseenheden (135 m³) buiten beschouwing is gelaten.
4.
Aanslag afvalstoffenheffing
4.1.
Voor de toetsing van de aanslag afvalstoffenheffing is het volgende wettelijke kader relevant.
Uit artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer volgt (dwingend) dat de gemeenteraad en burgemeester en wethouders ervoor zorgdragen dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
Op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad ter bestrijding van de kosten verbonden aan de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
De Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2019 van de gemeente Hellevoetsluis (Gemeenteblad 2018 nr. 258893) bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit
Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
De afvalstoffenheffing bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 3 Belastingplicht
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
4.2.
Als huurder van de hiervoor bedoelde woonruimte maakt eiser gebruik van het perceel waarop die woonruimte is gelegen. De gemeente is wettelijk verplicht om eenmaal per week huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. Het perceel van eiser vormt daar geen uitzondering op. Voor de aanslag afvalstoffenheffing geldt daarom eveneens dat die terecht is opgelegd. Daaraan doet niet af dat eiser een contract heeft met een erkend afvalverwerkingsbedrijf (dat mogelijk ook de afvalstoffen van het woongedeelte afvoert). Voor de afvalstoffenheffing is namelijk niet van belang of met het feitelijke gebruik van de woning daadwerkelijk afvalstoffen worden aangeboden; slechts de omstandigheid dat afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan, is van belang.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is gedaan op 16 september 2020.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).