Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Woonruimte
Aanslag zuiveringsheffing
Aanslag afvalstoffenheffing
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een eiser, die in een woonzorgcentrum woont, en de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor zuiveringsheffing en afvalstoffenheffing die aan hem waren opgelegd voor het belastingjaar 2019. De totale aanslagen bedroegen € 437,36, bestaande uit een aanslag zuiveringsheffing voor een meerpersoons huishouden van € 170,31, een aanslag afvalstoffenheffing van € 219,20 en een aanslag rioolheffing gebruiker van € 47,85.
De eiser stelde dat de aanslagen onterecht waren, omdat er al een aanslag voor zuiveringsheffing bedrijven was opgelegd voor het woonzorgcentrum. Hij betoogde dat de huidige aanslagen dubbelop waren en dat hij en zijn partner feitelijk in een meergezinshuishouden woonden. De verweerder, de heffingsambtenaar, stelde echter dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat het woongedeelte van de eiser een afzonderlijke woonruimte vormde en de aanslagen specifiek op dat gedeelte betrekking hadden.
De rechtbank oordeelde dat het woongedeelte van de eiser inderdaad als een afzonderlijke woonruimte kon worden aangemerkt, en dat de aanslagen voor zowel de zuiveringsheffing als de afvalstoffenheffing terecht waren opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees op de wettelijke verplichtingen van de gemeente om afvalstoffen in te zamelen en de heffingen te innen. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen, maar een afschrift werd tijdig aan de partijen verzonden.