ECLI:NL:RBROT:2020:8081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
ROT 20/4360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting wegens hennepkwekerij en de beoordeling van betrokkenheid van de eigenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in verband met de sluiting van een woning. De sluiting was opgelegd door de burgemeester van Capelle aan den IJssel op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat op 9 juni 2020 een hennepkwekerij was aangetroffen in een schuur bij de woning. De burgemeester had besloten de woning voor drie maanden te sluiten, ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De verzoeker, die de schuur ter beschikking had gesteld aan een kennis, ontkende enige betrokkenheid bij de hennepkwekerij en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten in de schuur.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel er geen bewijs was dat verzoeker wist of vermoedde wat er in de schuur gebeurde, hij wel een verwijt kon worden gemaakt omdat hij personen had toegelaten die hij nauwelijks kende. De psychische toestand van verzoeker, die last had van een angst- en paniekstoornis, werd niet als reden gezien om de sluiting als onevenredig aan te merken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan in een zitting die niet openbaar kon worden uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4360
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. D. Vermaat,
en

de burgemeester van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,

gemachtigde: mr. S. van Boxel.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan [adres] te Capelle aan den IJssel (hierna: de woning), voor een periode van drie maanden vanaf 24 augustus 2020.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam persoon] .

Overwegingen

1. Op 9 juni 2020 heeft de politie een hennepkwekerij in bedrijf aangetroffen in een schuurtje bij de woning. Ter plaatse werden aangetroffen 154 hennepplanten, 1699 gram henneptoppen, transformators, assimilatielampen, koolstoffilters, een dompelvat, een afzuiginstallatie, olie, droognetten, knipscharen en een hennepscheider machine.
2. Bij brief van 3 juli 2020 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij gelet op de aangetroffen hennepkwekerij het voornemen had de woning drie maanden te sluiten en is verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarop te geven. Op 12 juli 2020 heeft verzoeker schriftelijk een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Uitgangspunt is voor verweerder dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen dat in beginsel betekent dat dit pand een rol vervult binnen de keten van productie van en handel in verdovende middelen. De aangetroffen hoeveelheid planten en kwekerijbenodigdheden wordt gezien als een handelshoeveelheid. Dat levert op zichzelf een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. De handel, productie, teelt en andere illegale activiteiten rondom zowel harddrugs als softdrugs hebben een ondermijnend en potentieel ontwrichtend effect op de samenleving door de verwevenheid van onder- en bovenwereld, corruptie en de innesteling in lokale gemeenschappen en maatschappelijke sectoren, aldus verweerder. Verweerder heeft besloten om de werking van het bestreden besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
3.1.
Verzoeker stelt dat hij niets van de kwekerij heeft geweten. De partner van een vriendin heeft hem in de zomer van 2019 gevraagd of hij de schuur mocht gebruiken voor de opslag van spullen die hij voor zijn pas opgerichte bedrijf in sanitair-installatie nodig had. Hij stemde hiermee in omdat hij de schuur zelf niet gebruikte. Voor het gebruik van de schuur heeft hij geen geld ontvangen. Wel zouden er, in ruil, af en toe klusjes voor hem worden gedaan. De kennis heeft een slot op de deur van de schuur gezet om te voorkomen dat zijn materiaal zou worden gestolen. Hiervan had verzoeker geen sleutel. Hij sprak de kennis en zijn zakenpartner zelden omdat zij meestal vroeg in de ochtend langskwamen als hij nog sliep. Hij had hen wel gewezen waar een reservesleutel van het huis lag zodat zij van het toilet gebruik konden maken. Op die manier hebben zij aanpassingen aan de meterkast gedaan waardoor de elektriciteitsmeter niet liep. Van buiten bekeken waren die aanpassingen niet te zien.
3.2.
Het besluit heeft voor verzoeker ernstige gevolgen en is onevenredig belastend. Het betekent dat hij drie maanden in een tehuis voor daklozen moet verblijven. Sinds het besluit heeft verzoeker last van een ernstige angst- en paniekstoornis en heeft hij zich onder medische behandeling moeten stellen. Verzoeker heeft een verklaring van de huisarts overgelegd, waaruit blijkt dat het risico op ernstige psychische ontsporing groot is bij een gedwongen wijziging van verblijfplaats. Daarnaast betekent gedwongen verblijf in een opvangcentrum een verhoogd risico op corona-besmetting, aldus verzoeker. Hij is 68 jaar.
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure. Gelet op de aard van de maatregel is in dit geval het spoedeisend belang voldoende aannemelijk.
5.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.2.
De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. In Beleidsregel artikel 13b Opiumwet Capelle aan den IJssel 2019 van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: het beleid) is uitgewerkt hoe verweerder deze bevoegdheid toepast. Verweerder sluit om te bepalen of sprake is van een handelsvoorraad drugs aan bij de laatste versie van de “Aanwijzing Opiumwet” van het Openbaar Ministerie. De daarin vermelde criteria en indicatoren worden als leidraad gebruikt. Volgens die criteria worden een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik aangemerkt. Op grond van het beleid volgt bij de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in een woning sluiting van de woning voor drie maanden.
5.3.
Niet is in geschil dat in de woning een handelshoeveelheid verdovende middelen (softdrugs) is aangetroffen. Dit betekent dat verweerder bevoegd was tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan.
6. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat in dit geval sprake is geweest van een handelshoeveelheid softdrugs. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de woning een rol vervult binnen de productie en handel daarvan, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Het betreft hier weliswaar geen woning maar een schuur, maar uit de overgelegde foto’s en het filmpje blijkt dat de schuur zo dicht bij de woning is gelegen dat de gemiddelde persoon het toch wel als een gezamenlijke locatie zal opvatten.
7.1.
Het ontbreken van iedere betrokkenheid/verwijtbaarheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan verzoeker bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen hennepkwekerij in de woning.
7.2.
De voorzieningenrechter heeft op dit moment vooralsnog geen aanwijzing dat verzoeker wist of vermoedde wat er in het schuurtje gebeurde. Van enige verdere vervolging in strafrechtelijke zin is verder (nog) niet gebleken. Wel heeft hij in zijn schuur en in zijn huis personen toegelaten die hij nauwelijks kende, zonder te (kunnen) controleren wat in de schuur zou worden neergezet en verder in zijn huis zou gebeuren. Hij had daar als eigenaar toch wel enigszins op moeten toezien. Gezien de aard van het gestelde bedrijfje, installatie van sanitair, zou het hem sinds de ingebruikname van het schuurtje, najaar 2019, toch wel eens opgevallen moeten zijn dat nooit spullen zijn gebracht of gehaald, die daarmee te maken hadden. In die zin treft verzoeker toch wel een verwijt.
7.3.
De voorzieningenrechter begrijpt verder dat de sluiting van de woning een ingrijpende gebeurtenis is. Het is voor de bewoners altijd een stressvolle situatie en het gaat geregeld om mensen die van zichzelf psychisch al niet erg stabiel zijn. Toch kan dat op zich geen reden zijn een sluiting als onevenredig aan te merken, omdat toepassing van woningsluiting als middel in de strijd tegen drugs dan – deze omstandigheid speelt namelijk bij veel sluitingen - wel erg wordt beperkt. Dat kan anders liggen bij psychische of psychiatrische klachten, waarvoor een behandeling loopt, waarvan het slagen sterk samenhangt met verblijf in de eigen woning. Dit moet ook door iemand met specifieke kennis, bijvoorbeeld een psychiater, worden vastgesteld. Dat is in verzoekers geval niet gebeurd.
7.4.
De voorzieningenrechter weegt tevens mee dat verzoeker alleenwonend is en geen gezinsleden en minderjarige kinderen bij hem inwonen. Met name de aanwezigheid van minderjarige kinderen doet de balans nog wel eens in het voordeel van een bewoner doorslaan. Daar komt bij dat het in dit geval om een woning in eigendom gaat, waar verzoeker na afloop weer in kan terugkeren. Dit anders dan bij een huurwoning waarbij de verhuurovereenkomst ingeval van een sluiting van dit type doorgaans wordt ontbonden.
7.5.
Wat de beschikbaarheid van alternatieve woonruimte betreft heeft de burgemeester aangeboden te bemiddelen, maar verzoeker wilde wachten op de uitkomst van deze procedure. Dat nu niet duidelijk is waar hij kan verblijven komt dan voor zijn risico. Verweerder heeft verzoeker, bij dreigende dakloosheid, ook gewezen op aanmelding bij Centraal Onthaal. Dat deze opvang onvoldoende waarborgen biedt tegen het Covid-19-virus, heeft verzoeker niet onderbouwd. Tot slot bleek ter zitting dat de hoogte van verzoekers inkomen ruimte zou moeten bieden om zelf tijdelijk vervangend onderdak te kunnen bekostigen.
8. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 9 september 2020 gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L.F. de Leeuw, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.