ECLI:NL:RBROT:2020:8064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
8348691 CV EXPL 20-6451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en beoordeling van procesrechtmisbruik

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde huurder. Woonstad vorderde een betaling van € 500,00 van de gedaagde, die in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, resulterend in een huurachterstand van € 1.040,60. De gedaagde betwistte de huurachterstand en voerde aan dat Woonstad niet had voldaan aan haar substantiëringsplicht. De kantonrechter oordeelde dat Woonstad haar vordering had beperkt tot € 500,00, wat de gedaagde als misbruik van procesrecht beschouwde. De kantonrechter verwierp deze stelling, oordelend dat de lagere vordering gunstig was voor de gedaagde, omdat dit de proceskosten zou verlagen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de huurachterstand niet had onderbouwd en dat de vordering van Woonstad toewijsbaar was. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van Woonstad. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8348691 CV EXPL 20-6451
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Grijs, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 februari 2020, met productie;
  • de conclusie van antwoord, zonder producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, zonder producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Woonstad heeft met ingang van 19 mei 2016 aan [gedaagde] verhuurd de woning gelegen aan het adres [adres] Rotterdam (hierna: het gehuurde) voor een huurprijs van laatstelijk € 431,64 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

3..Het geschil

3.1
Woonstad heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Aan haar vordering heeft Woonstad – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de correcte betaling van de huurpenningen, waardoor een huurachterstand ten bedrage van € 1.040,60 is ontstaan berekend tot en met februari 2020. Voorts maakt Woonstad aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 0,08 aan verschenen rente. In verband met de hoogte van het griffierecht wenst Woonstad haar vordering te beperken tot een bedrag van € 500,00, met zich het recht voorbehoudend het meerdere nadien van [gedaagde] te vorderen.
3.2
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Woonstad, met veroordeling van Woonstad in de proceskosten. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Woonstad heeft niet voldaan aan haar substantiëringsplicht. [gedaagde] is verder niet bekend met enige achterstand in het voldoen van de huurpenningen. Ook betwist hij voor de huurachterstand aangemaand te zijn. Door slechts een deel van de vermeende huurachterstand te vorderen, heeft Woonstad een verkapte verklaring voor het andere gedeelte als de vordering toegewezen wordt. Hierdoor maakt zij misbruik van het procesrecht. Nu Woonstad zich het recht voorbehoudt om nadien het meerdere te vorderen, zou alsnog het hogere griffierecht in rekening kunnen worden gebracht. Ook moet [gedaagde] dan opnieuw advocaatkosten maken.
3.3
Op de overige stellingen van partijen wordt – voor zover van belang voor de uitkomst van deze procedure – hierna teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat Woonstad niet voldaan heeft aan haar substantiëringsplicht. In de dagvaarding moet Woonstad melding maken van de eerder door [gedaagde] tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor. Echter, verweren waarmee Woonstad niet bekend is, hoeven niet te worden vermeld. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] eerder rechtens relevant en onderbouwd verweer heeft gevoerd tegen de onderhavige vordering. De kantonrechter kan op grond van de thans in het geding zijnde processtukken daarom niet vaststellen dat Woonstad haar substantiëringsplicht heeft geschonden.
4.2
Ten aanzien van de huurachterstand wordt als volgt overwogen. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van Woonstad en de door haar als productie 1 bij de dagvaarding overgelegde specificatie dat een bedrag van € 1.040,60 aan huurachterstand openstaat, berekend tot en met februari 2020. [gedaagde] betwist daarentegen dat sprake is van een huurachterstand. Indien [gedaagde] stelt dat hij meer betalingen heeft verricht dan zijn opgenomen in bovengenoemde specificatie, dan had het op
zijnweg gelegen om die stelling nader te onderbouwen, onder overlegging van (bijvoorbeeld) betalingsbewijzen. Nu [gedaagde] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, zal worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van Woonstad.
4.3
Het vorenstaande zou in beginsel tot de conclusie leiden dat een bedrag van € 1.040,60 aan hoofdsom toewijsbaar is. Woonstad heeft haar vordering echter beperkt tot een bedrag van € 500,00. [gedaagde] voert hieromtrent aan dat sprake is van misbruik van procesrecht. De kantonrechter volgt die redenering niet. [gedaagde] is uit hoofde van bovengenoemde huurovereenkomst maandelijks huurpenningen verschuldigd. Het feit dat een veroordeling tot een bedrag van € 500,00 zou volgen, betekent niet dat [gedaagde] het restantbedrag van
€ 540,60 niet meer verschuldigd is. Een lagere vordering is juist gunstig voor [gedaagde] , omdat bij een proceskostenveroordeling de bijkomende kosten een stuk lager uitvallen.
Daarnaast vordert Woonstad geen buitengerechtelijke incassokosten én heeft zij aangevoerd open te staan voor de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen. Indien [gedaagde] ook het restantbedrag van € 540,60 aan Woonstad voldoet dan wel aantoont dat het al is voldaan, ligt een tweede procedure ook niet zomaar voor de hand.
4.4
De reeds verschenen wettelijke rente maakt onderdeel uit van de vordering ten bedrage van € 500,00. De wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding zal – als niet separaat weersproken en als op de wet gegrond – worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
4.5
Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder toestemming van Woonstad. Die toestemming is in deze procedure niet gegeven. Voor het eventueel treffen van een betalingsregeling met Woonstad wordt [gedaagde] dus verwezen naar de gemachtigde van Woonstad.
4.6
[gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van Woonstad.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op een bedrag van € 229,09 aan verschotten en € 144,00 (2 punten à € 72,00) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240