In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de terugbetaling van een bedrag in het kader van een koopovereenkomst voor een bitcoin mining apparaat. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Delgado, vorderde dat gedaagde hem een bedrag van € 2.875,00 zou betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. Eiser stelde dat hij in augustus 2017 een koopovereenkomst had gesloten met gedaagde en een aanbetaling van € 5.000,00 had gedaan. Na annulering van de overeenkomst zou gedaagde hem € 4.500,00 terugbetalen, maar slechts € 2.000,00 was tot op heden terugbetaald.
Gedaagde voerde aan dat hij het resterende bedrag van € 2.500,00 al had betaald door het in de brievenbus van eiser te deponeren. Dit werd ondersteund door een WhatsApp-gesprek waarin eiser bevestigde het geld te hebben ontvangen. Eiser betwistte echter de betaling en stelde dat gedaagde niet ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verweer. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde het bewijs van betaling diende te leveren, en dat hij daartoe in de gelegenheid werd gesteld. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij gedaagde zelf zorg moest dragen voor de oproeping van getuigen.
De kantonrechter heeft de zaak naar de rolzitting verwezen om gedaagde in de gelegenheid te stellen aan te geven op welke wijze hij het bewijs wenst te leveren. De volgende zitting is gepland op 17 september 2020, waar gedaagde zijn bewijsaanbod kan toelichten.