In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Intrum Nederland B.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres, Intrum, vorderde betaling van een bedrag van € 1.183,07 van de gedaagde, die een overeenkomst had gesloten met Essent Retail Energie B.V. voor de levering van elektriciteit en gas. De gedaagde had een bedrag van € 957,73 onbetaald gelaten, wat leidde tot de incassoprocedure. Intrum had de vordering op 20 juni 2017 gecedeerd gekregen van Essent en had de gedaagde meerdere keren aangeschreven over de openstaande bedragen.
De gedaagde erkende de hoofdsom van € 957,73, maar betwistte de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet op de hoogte was gesteld van de aanmaningen, omdat deze naar een verkeerd adres waren gestuurd. Hierdoor werden de buitengerechtelijke incassokosten van € 173,83 afgewezen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de hoofdsom en de wettelijke rente toe, maar verwees de gedaagde voor een betalingsregeling naar de gemachtigde van Intrum. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van Intrum, die in totaal € 604,09 aan verschotten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde bedroegen.
De beslissing van de kantonrechter was uitvoerbaar bij voorraad, en de gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van nasalaris indien niet binnen 14 dagen na het vonnis aan de verplichtingen werd voldaan.