ECLI:NL:RBROT:2020:8056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
8446710
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van negen maanden, die was opgelopen tot € 3.286,27. De huurder betwistte de vordering en voerde aan dat Vestia haar pest, stalkt en besteelt, wat de reden was voor het stopzetten van de huurbetalingen. De kantonrechter oordeelde dat de huurder niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de huurachterstand vaststond. De kantonrechter overwoog dat de huurbetaling een essentiële verplichting is en dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst ernstig genoeg was om ontbinding en ontruiming te rechtvaardigen. De vordering van Vestia werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8446710 \ CV EXPL 20-11395
uitspraak: 11 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
voor een korte periode bijgestaan door gemachtigde mr. F.S. Jansen te Rotterdam,
thans procederend in persoon
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Vestia’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding met producties van 31 maart 2020;
  • de aantekeningen van de griffier van de telefonische reactie van [gedaagde] ;
  • het tussenvonnis van 25 mei 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 juni 2020;
  • de akte houdende uitlatingen met een productie van Vestia van 17 juni 2020;
  • de diverse e-mails en brieven van [gedaagde] met bijlagen;
  • de akte houdende uitlatingen met een productie van Vestia van 12 augustus 2020;
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Tussen partijen staat (voor zover van belang) het volgende vast
2.1.
[gedaagde] huurt van Vestia de woning gelegen te [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
De huurprijs van het gehuurde bedraagt op dit moment € 365,75 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

3..De vordering

3.1.
Vestia heeft in de dagvaarding (kort gezegd) gevorderd:
  • dat de huurovereenkomst tussen Vestia en [gedaagde] wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het gehuurde binnen drie dagen te ontruimen;
  • dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Vestia € 2.838,55 te betalen, en de wettelijke rente over € 2.681,14, berekend vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
  • dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Vestia vanaf 1 april € 365,75 te betalen voor iedere maand (of een deel daarvan) dat [gedaagde] het gehuurde niet ontruimt;
  • dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de kosten van deze procedure te betalen.
3.2.
Aan haar vordering heeft Vestia (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft berekend tot 1 april 2020 een huurachterstand van € 2.681,14 laten ontstaan. Dit betreft een huurachterstand van meer dan drie maanden. Daarom is het gerechtvaardigd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Vestia maakt verder aanspraak op € 28,74 aan rente, berekend over de huurachterstand tot de dag van dagvaarding, en op € 128,67 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw).

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering van Vestia betwist en heeft daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. Vestia pest, stalkt en besteelt [gedaagde] inmiddels al vijf jaar lang. Vestia speelt daarvoor met meerdere instanties zoals de politie, advocaten, de sociale dienst en maatschappelijk werkers onder één hoedje. [gedaagde] wil dat dit stopt en is om die reden gestopt met het betalen van de huur.

5..De beoordeling

5.1.
Voorop stelt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft veel informatie aangeleverd over de wijze waarop zij stelt te worden behandeld door diverse personen en instanties, onder wie haar voormalig gemachtigde, de politie en haar bewindvoerder. De kantonrechter zal alleen ingaan op het verweer van [gedaagde] dat met de huurachterstand en met de gevorderde ontbinding en ontruiming te maken heeft, aangezien dat hetgeen is waar deze procedure (met name) over gaat.
5.2.
Vestia stelt dat er sprake is van een huurachterstand. [gedaagde] heeft dit niet betwist en heeft aangevoerd dat zij bewust is gestopt met het betalen van de huur. Bij haar akte van 17 juni 2020 heeft Vestia gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met 1 juni 2020 is opgelopen tot € 3.286,60. Deze hoogte van de huurachterstand is door [gedaagde] ook niet betwist. Zij heeft wel aangevoerd dat zij de huur over juli en augustus 2020 inmiddels heeft voldaan. In haar akte van 12 augustus 2020 heeft Vestia de ontvangst van die betalingen bevestigd en op grond daarvan gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met augustus 2020 € 3.286,27 bedraagt. Nu de hoogte van deze betalingsachterstand vast staat zal de vordering tot betaling daarvan in beginsel worden toegewezen.
5.3.
Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat zij op grond van het handelen van Vestia de huurbetaling heeft opgeschort, of haar schade heeft verrekend met de huur, overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft voor de omstandigheden die zij heeft aangevoerd geen onderbouwing gegeven. Uit geen van de stukken die zij heeft aangeleverd blijkt dat haar stellingen kloppen. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat het verweer van [gedaagde] op feiten gebaseerd is. Omdat niet vast staat dat Vestia [gedaagde] pest, stalkt en besteelt, oordeelt de kantonrechter dat er geen reden voor [gedaagde] is om de betaling van de huur te staken. De vordering tot betaling van de huurachterstand wordt daarom toegewezen.
5.4.
Ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De betaling van de huur heeft daarbij te gelden als een van de essentiële verplichtingen die voortvloeit uit de huurovereenkomst.
5.5.
Bij dagvaarding was (na correctie) sprake van een huurachterstand van € 2.198,96, hetgeen neerkomt op een achterstand van ongeveer zes maanden. In de loop van deze procedure is de achterstand verder opgelopen tot € 3.286,27, hetgeen neerkomt op een achterstand van bijna negen maanden. Deze tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst is dermate ernstig dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Deze vordering zal daarom worden toegewezen. Aangezien de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden niet vast staan maken die dit oordeel niet anders. De met de ontbinding en ontruiming samenhangende vordering tot maandelijkse betaling van een bedrag gelijk aan de huurprijs tot aan de ontruiming wordt als onweersproken toegewezen.
5.6.
De ontruimingstermijn wordt door de kantonrechter gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis. Met oog op de ontruiming geeft de kantonrechter [gedaagde] in overweging om met een hulpverlenende instantie, zoals de Bavo waar [gedaagde] eerder hulp van heeft ontvangen, contact op te nemen.
5.7.
De wettelijke rente over de gevorderde huurachterstand, die berekend tot de dag van dagvaarding € 28,74 bedraagt wordt als onweersproken eveneens toegewezen.
5.8.
Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft in dat kader een zogenoemde veertiendagenbrief overgelegd, die zij heeft verzonden op 1 mei 2019. In die brief, die overigens voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, maakt zij aanspraak op een hoofdsom van € 779,46. Echter blijkt uit de huurspecificatie dat de achterstand destijds lager was en € 708,92 bedroeg. De gevorderde vergoeding zal om die reden worden afgewezen.
5.9.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia worden vastgesteld op € 604,09 aan verschotten (€ 499,- aan griffierecht en € 105,09 aan dagvaardingskosten) en € 525,- aan salaris voor de gemachtigde van Vestia (2,5 punten à € 210,-).

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning gelegen te [adres] , met veroordeling van [gedaagde] om het gehuurde met al de haren en het hare te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 3.315,01, aan huurachterstand berekend tot en met augustus 2020 en verschenen rente tot de dag van dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.681,14, vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen de som van € 365,75 voor ieder(e) maand, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging, te rekenen vanaf 1 september 2020 zolang [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde, een gedeelte van een maand te rekenen voor een hele;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 525,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394