ECLI:NL:RBROT:2020:8052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
7726807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres, Stichting Havensteder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand die tijdens de procedure was opgelopen tot 12 maanden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand van [gedaagde 1] niet betwist is en dat de vordering van Havensteder tot betaling van de achterstand toewijsbaar is. De kantonrechter heeft overwogen dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, in dit geval de huurachterstand, zo ernstig is dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde 1], zoals het opvoeden van twee ernstig zieke kinderen en het tijdelijk ontbreken van inkomen, maar heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de ontbinding te weerhouden. De ontruimingstermijn is vastgesteld op één maand. Daarnaast zijn de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [gedaagde 1].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7826807 \ CV EXPL 19-25390
uitspraak: 28 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V. te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: voorheen mr. E. Kattestaart,
thans procederend in persoon,
2. [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1],
kantoorhoudende te [vestiginsplaats] ,
gedaagde sub 2,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Havensteder’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1..Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 5 juni 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van repliek tevens houdende vermeerdering van eis met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de telefonische reactie van [gedaagde 1] .
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1.
De door Havensteder gevorderde hoofdsom bestaat uit huur en kosten van warmtelevering. [gedaagde 1] heeft eerder bij gebrek aan wetenschap de overeenkomst tot warmtelevering betwist. Daarop heeft Havensteder bij conclusie van repliek de door [gedaagde 1] ondertekende overeenkomst tot warmtelevering in het geding gebracht. [gedaagde 1] heeft daarop haar verweer niet nader onderbouwd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat zij dit verweer heeft laten varen.
2.2.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om de dagvaarding nietig te verklaren, zoals door [gedaagde 1] verzocht omdat de overeenkomst tot warmtelevering in de dagvaarding niet is genoemd. Uit de specificatie van de hoofdsom en de bijgevoegde afrekeningen, zoals opgenomen in de dagvaarding, blijkt reeds dat de kosten voor warmtelevering in de hoofdsom zijn inbegrepen. In zoverre heeft Havensteder de grondslag van de eis aangevoerd. Het enkele feit dat zij bij dagvaarding de overeenkomst tot warmtelevering niet expliciet genoemd en overgelegd heeft is onvoldoende om de gehele dagvaarding nietig te verklaren.
2.3.
Verder heeft [gedaagde 1] nog aangevoerd dat Havensteder niet ontvankelijk is ten aanzien van alle vorderingen van de periode vóór oktober 2016, aangezien deze onderdeel zijn van de boedelschuld vallend onder de WSNP. Havensteder heeft daartegenover onder overlegging van het betreffende vonnis van 29 mei 2020 gesteld dat de WSNP inmiddels is beëindigd onder weigering van de schone lei. [gedaagde 1] heeft hier geen gemotiveerd verweer tegen gevoerd, zodat dit vast staat. Dit verweer van [gedaagde 1] zal de kantonrechter daarom eveneens passeren.
2.4.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde hoofdsom wordt als volgt overwogen. Havensteder heeft bij conclusie van repliek, onder overlegging van een specificatie, gesteld dat de betalingsachterstand van [gedaagde 1] gedurende deze procedure verder is opgelopen tot
€ 10.297,16, berekend tot en met juli 2020. [gedaagde 1] heeft deze huurachterstand niet betwist, zodat de vordering van Havensteder tot betaling daarvan zal worden toegewezen.
2.5.
Op grond van deze huurachterstand vordert Havensteder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Op grond van artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De betaling van de huur heeft daarbij te gelden als een van de essentiële verplichtingen die voortvloeit uit de huurovereenkomst.
2.6.
Ten tijde van de dagvaarding was sprake van een betalingsachterstand van ongeveer 8 maanden. In de loop van deze procedure is de achterstand verder opgelopen tot ongeveer 12 maanden. Dit is een dermate ernstige tekortkoming dat deze ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De door [gedaagde 1] aangevoerde omstandigheid, dat zij twee ernstig zieke kinderen opvoedt en dat zij een periode geen inkomen had, maakt dit niet anders. Havensteder heeft namelijk al lange tijd geduld gehad met [gedaagde 1] , onder andere door meermaals in te stemmen met aanhouding van deze procedure, maar dit heeft niet geleid tot verbetering van het betalingsgedrag van [gedaagde 1] . Bovendien blijkt ook uit het voornoemde vonnis tot opheffing van de WSNP dat [gedaagde 1] zich onvoldoende inspant om haar financiële situatie te verbeteren. In dat kader kunnen de gevolgen daarvan niet aan haar schuldeisers worden tegengeworpen. De ontruimingstermijn wordt met oog op het voorgaande gesteld op één maand.
2.7.
De gevorderde rente, die berekend tot en met de dag van dagvaarding € 5,58 bedraagt, wordt als onvoldoende weersproken toegewezen.
2.8.
Havensteder maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 805,98. Havensteder heeft bij dagvaarding een zogenoemde veertiendagenbrief overgelegd, die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 BW. De ontvangst van die brief is door [gedaagde 1] niet betwist. De gevorderde vergoeding, die berekend is conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, wordt daarom toegewezen.
2.9.
De veroordeling ten opzichte van [gedaagde 2] wordt bij een gebrek aan belang afgewezen, aangezien Havensteder heeft gesteld dat de WSNP inmiddels beëindigd is.
2.10.
[gedaagde 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeel in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder worden vastgesteld op
€ 589,07 aan verschotten (€ 486,- aan griffierecht en € 103,07 aan dagvaardingskosten) en
€ 600,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 300,-).

3..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan het adres [adres] , met veroordeling van [gedaagde 1] om dat gehuurde met al de zich daarin bevindende personen en roerende zaken, voorzover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, binnen een maand na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels en alles wat verder tot het gehuurde behoort, in behoorlijke staat op te leveren en ter algehele beschikking van Havensteder te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van:
  • € 11.108,72 aan hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke kosten;
  • de wettelijke rente berekend over een bedrag van € 7.492,12 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • een bedrag van € 856,01 per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] het gehuurde na 1 augustus 2020 in gebruik zal houden;
  • de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 589,07 aan verschotten en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394