ECLI:NL:RBROT:2020:796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
FT EA 20/102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een rechtspersoon zonder baten

Op 22 januari 2020 heeft een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid een verzoek tot faillietverklaring ingediend bij de Rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting is de middellijk bestuurder van de vennootschap gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap verkeert in een toestand van betalingsonmacht, wat op zich voldoet aan de eisen van de Faillissementswet voor een eigen aangifte tot faillietverklaring. Echter, de rechtbank heeft ook geconstateerd dat er geen baten zijn waaruit het faillissement kan worden vereffend ten behoeve van de schuldeisers. De bestuurder heeft verklaard dat er geen debiteuren zijn, geen onroerende zaken, geen bedrijfspand of personeel, en dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt. Dit leidt tot de conclusie dat er geen te executeren vermogen is, en het indienen van een eigen aangifte tot faillietverklaring wordt gezien als misbruik van recht. De rechtbank wijst het verzoek af, met de opmerking dat de vennootschap mogelijk kan worden ontbonden op grond van artikel 2:19 BW, indien er geen baten meer zijn. De rechtbank benadrukt dat het verzoek tot faillietverklaring niet in het belang is van de schuldeisers, aangezien de curator in een dergelijk geval met oplopende kosten zou blijven zitten zonder enige baten. De beschikking is gegeven door mr. J.CA.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Uitspraakdatum: 30 januari 2020
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aangeefster] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
kantoorhoudende aan de [vestigingsadres] ,
[vestigingsplaats] ,
aangeefster,
strekkende tot haar (op eigen aangifte) faillietverklaring.

1.De procedure

Op 22 januari 2020 heeft aangeefster ter griffie van de rechtbank een verzoek tot (op eigen aangifte) faillietverklaring ingediend.
Op 28 januari 2020 is mevrouw [naam] (middellijk) bestuurder van aangeefster in raadkamer gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Uit de overgelegde stukken, alsmede het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat aangeefster verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. In zoverre is voldaan aan de in de Faillissementswet gestelde eisen om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard. Dat neemt evenwel niet weg dat het faillissement strekt tot vereffening van het vermogen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en dat daarom tevens van belang is of sprake is van vermogen.
Mevrouw [naam] heeft in dit verband verklaard dat de onderneming niet over enige bate beschikt. Daarnaast blijkt uit de ‘eigen aangifte verklaring’ dat geen sprake is van debiteuren, er geen (on)roerende zaken zijn, er geen sprake is van een bedrijfspand of personeel, behalve de bestuurder zelf, en dat de bedrijfsactiviteiten inmiddels geruime tijd zijn gestaakt.
Er is derhalve naar verwachting geen te executeren vermogen. Het doen van een eigen aangifte tot faillietverklaring levert in dit geval misbruik van recht op. Er is immers sprake van een onevenredigheid tussen het gestelde belang bij de eigen aangifte van aangeefster enerzijds en het belang van een aan te stellen curator om verschoond te blijven van een faillissement waarin op voorhand vaststaat dat alle kosten voor rekening van de curator zullen komen, anderzijds. Te verwachten is dat een curator vanwege een gebrek aan baten en de oplopende faillissementskosten het faillissement ex artikel 16 Faillissementswet zo snel mogelijk zal voordragen voor opheffing.
Aangeefster zal dan door die opheffing worden ontbonden (artikel 2:19, eerste lid sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). In dat geval zal de schuldenlast van aangeefster alleen maar zijn toegenomen als gevolg van de werkzaamheden van de curator.
Dat dient geen doel. Daarbij is meegewogen dat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van belangen van derden, zoals werknemers, die het uitspreken van het faillissement rechtvaardigen.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank wijst er ten overvloede op dat aangeefster – in de regel door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders – mogelijk op grond van artikel 2:19 lid 1 BW kan worden ontbonden. Ingevolge artikel 2:19 lid 4 BW houdt de rechtspersoon die op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven. Het is vervolgens aan (een van) de crediteuren om - in het kader van een eventueel verzoek tot faillietverklaring - aannemelijk te maken dat er toch baten zijn en dat hij/zij bij vereffening (enige) betaling zou(den) hebben ontvangen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 30 januari 2019 gegeven door mr. J.CA.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier. [1]

Voetnoten

1.