ECLI:NL:RBROT:2020:7943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
8524109 CV EXPL 20-15409
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een afspraak inzake huurbetalingen na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2020, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.W.J. Hendriks, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft de nakoming van een afspraak die tussen partijen is gemaakt bij de beëindiging van hun affectieve relatie in september 2019. Eiseres stelt dat gedaagde gedurende de periode van 1 februari 2020 tot en met 17 maart 2020, waarin hij alleen in de huurwoning verbleef, gehouden was om de huur te betalen, terwijl hij dit niet heeft gedaan. Eiseres vordert een bedrag van € 1.230,98, alsmede buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 mei 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord van gedaagde. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de afspraak over de kostenverdeling is gewijzigd op 14 januari 2020, toen de huurovereenkomst op naam van eiseres werd gesteld. Eiseres betwist deze wijziging en stelt dat de oorspronkelijke afspraak van kracht bleef. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen en dat de oorspronkelijke afspraak, die inhield dat gedaagde de huur zou betalen zolang zij in de woning woonden, van kracht bleef.

De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet is gebleken dat een kosteloze aanmaning is verzonden. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8524109 \ CV EXPL 20-15409
uitspraak: 11 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam eiseres],
woonplaats: [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 mei 2020,
gemachtigde: mr. M.H.W.J. Hendriks te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [naam eiseres] ’ en ‘ [naam gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
[naam eiseres] en [naam gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad die medio september 2019 is beëindigd.
2.2
[naam eiseres] en [naam gedaagde] hebben gedurende zes jaar, samen met twee minderjarige kinderen van [naam eiseres] en een minderjarig kind van [naam gedaagde] in een huurwoning van Maasdelta Groep gewoond. De huurovereenkomst stond op naam van zowel [naam eiseres] als [naam gedaagde] .
2.3
Gedurende de relatie bestond tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] de afspraak dat [naam gedaagde] de huur en de vaste lasten betaalde en dat [naam eiseres] de andere kosten betaalde.
2.4
Bij het beëindigen van de relatie in september 2019 hebben [naam gedaagde] en [naam eiseres] afgesproken dat zolang zij in de woning wonen de bestaande kostenverdeling gehandhaafd wordt.
2.5
Op 14 januari 2020 hebben [naam eiseres] en [naam gedaagde] Maasdelta Groep verzocht de huurovereenkomst wegens ‘beëindigen samenwonen’ op naam van alleen [naam eiseres] te stellen. Maasdelta Groep heeft dit verzoek gehonoreerd en heeft de huurovereenkomst diezelfde dag op naam van [naam eiseres] gesteld.
2.6
Op 30 januari 2020 is de situatie tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] geëscaleerd en heeft [naam eiseres] de woning samen met de drie kinderen verlaten.
2.7
Omdat [naam gedaagde] de woning niet wilde verlaten en zich niet van het adres wilde laten uitschrijven is [naam eiseres] een kort geding procedure tegen hem gestart.
2.8
Bij kort geding vonnis van 4 maart 2020 is [naam gedaagde] veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te verlaten en een bewijs van uitschrijving van het adres aan [naam eiseres] te overleggen.
2.9
[naam gedaagde] heeft de woning op 17 maart 2020 verlaten.
2.1
Maasdelta Groep heeft [naam eiseres] bij brief van 10 maart 2020 gemaand om de achterstallige huur van € 1.590,02 over de maanden februari 2020 en maart 2020 te betalen.
2.11
De gemachtigde van [naam eiseres] heeft (de gemachtigde van) [naam gedaagde] bij e-mail van
10 maart 2020 verzocht het bedrag van € 1.590,02 aan [naam eiseres] te voldoen.

3..De vordering

3.1
[naam eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] te veroordelen tot:
1. betaling van een bedrag van € 1.230,98;
2. vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 184,65;
3. betaling van de wettelijke rente over de onder 1. en 2. genoemde bedragen vanaf 10 maart 2020 dan wel de dag der dagvaarding tot algehele voldoening;
4. betaling van de proceskosten een bedrag aan salaris van de gemachtigde daarbij inbegrepen.
3.2
[naam eiseres] heeft naast de hierboven onder 2. genoemde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.2.1
[naam eiseres] legt primair nakoming van de door partijen in september 2019 gemaakte afspraak aan haar vordering ten grondslag. Deze afspraak houdt in dat zolang partijen in de woning wonen de kostenverdeling zoals die tijdens de relatie gold (inhoudende dat [naam gedaagde] de huur en de vaste lasten betaalt en [naam eiseres] de overige kosten) wordt gehandhaafd. Nu [naam gedaagde] in de periode 1 februari 2020 tot en met 17 maart 2020 alleen in de woning woonachtig was dient hij over die periode een bedrag gelijk aan de huur aan [naam eiseres] te betalen.
3.2.2
Subsidiair stelt [naam eiseres] dat in de periode van 1 februari 2020 tot en met 17 maart 2020 zonder recht of titel in de woning verbleef. [naam eiseres] heeft door dit onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] schade geleden gelijk aan de huur over die periode nu zij geen huurverlaging en huurtoeslag kon aanvragen maar wel de huur moest betalen terwijl zij geen woongenot had van de woning.
3.2.3
[naam eiseres] maakt verder aanspraak op een bedrag van € 184,65 aan buitengerechtelijke incassokosten en op de wettelijke rente vanaf 10 maart 2020.

4..Het verweer

4.1
[naam gedaagde] heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de door [naam eiseres] ingestelde vorderingen.
4.2
[naam gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de in september 2019 gemaakte afspraak over de kostenverdeling is gewijzigd nadat de huurovereenkomst op 14 januari 2020 op naam van [naam eiseres] werd gesteld. Partijen hebben afgesproken dat [naam eiseres] vanaf die datum zelf de huur zou betalen. Dit blijkt uit het feit dat [naam gedaagde] de automatische incasso voor de huurbetaling op 14 januari 2020 heeft laten stopzetten en sinds februari 2020 geen huur meer betaalt. De laatst incasso was in december 2019 en betrof de huur voor de maand januari 2020. Hoewel hij een deel van de huur over de maand januari 2020 niet verschuldigd was heeft hij deze coulance halve voor zijn rekening genomen.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Het geschil ziet op de vraag of [naam gedaagde] gehouden is om over de periode 1 februari 2020 tot en met 17 maart 2020 een bedrag gelijk aan de huur over die periode aan [naam eiseres] te betalen.
5.2
[naam eiseres] heeft primair nakoming van de door haar gestelde afspraak aan haar vordering ten grondslag gelegd, zodat deze grondslag als eerste dient te worden beoordeeld.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat gedurende hun relatie de afspraak gold dat [naam gedaagde] de huur en de vaste lasten betaalde en [naam eiseres] de overige kosten. Partijen zijn het er voorts over eens dat zij bij het beëindigen van de relatie in september 2019 hebben afgesproken dat zolang zij in de woning woonden deze afspraak zou worden gehandhaafd.
5.4
[naam gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niets aan [naam eiseres] verschuldigd is omdat de in september 2019 gemaakte afspraak op 14 januari 2020 is gewijzigd in die zin dat [naam eiseres] vanaf die datum zelf de huur zou betalen. Dit blijkt, aldus [naam gedaagde] , uit het feit dat hij de automatische incasso van de huur per die datum heeft gestopt.
5.5
[naam eiseres] betwist dat op 14 januari 2020 een andersluidende afspraak is gemaakt. Zij stelt in dit verband dat toen de huurovereenkomst op 14 januari 2020 op haar naam werd gesteld het de intentie was dat [naam gedaagde] naar de woning van zijn moeder zou verhuizen. Zodra [naam gedaagde] zou zijn verhuisd en van het adres uitgeschreven zou zijn zou [naam eiseres] de huur gaan betalen. Vanaf dat moment kon zij namelijk huurverlaging aanvragen en voor huurtoeslag in aanmerking komen. Voor die tijd was de huur te hoog voor haar gelet op haar inkomen. [naam eiseres] kon, gelet hierop, de door [naam gedaagde] gestelde afspraak niet maken en verwijst in dit verband naar de door haar bij repliek als productie 7 overgelegde specificatie voorschotbeschikking ‘huurtoeslag 2020’ waaruit blijkt dat zij over 2020 recht heeft op een bedrag van € 3.149,00 aan huurtoeslag.
[naam eiseres] betwist dat [naam gedaagde] de automatische incasso op 14 januari 2020 heeft stopgezet. Zij verwijst hiertoe naar de door haar bij repliek als productie 8 overgelegde e-mail van Maasdelta Groep van 11 juni 2020 waarin Maasdelta Groep meedeelt dat de automatische incasso op 30 januari 2020 is gestopt.
[naam eiseres] wijst er verder op dat [naam gedaagde] in zowel een brief van zijn gemachtigde van
7 februari 2020 als in alinea 13 van de conclusie van antwoord van 18 februari 2020 in de kort geding procedure, die door [naam eiseres] als productie 6 bij dagvaarding zijn overgelegd, juist heeft aangegeven dat hij de gehele huurperiode (die op dat moment ook de maand februari 2020 besloeg) heeft betaald en met geen woord heeft gerept over de afspraak waar hij zich nu op beroept.
5.6
De kantonrechter overweegt dat [naam gedaagde] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat de tussen partijen gemaakte afspraak op 14 januari 2020 is gewijzigd. Op grond van artikel 150 Rv. rust daarom op [naam gedaagde] de bewijslast van deze stelling.
5.7
Het had in de eerste plaats echter op de weg van [naam gedaagde] gelegen om zijn verweer tegenover de gemotiveerde betwisting van [naam eiseres] nader te onderbouwen. [naam gedaagde] heeft echter niets tegenover de nadere stellingen van [naam eiseres] gesteld en heeft bij dupliek het nieuwe standpunt ingenomen dat de afspraak van 14 januari 2020 wellicht niet logisch klinkt, gelet op de discrepantie tussen de hoogte van de huur en het inkomen van [naam eiseres] , maar dat hiertegenover staat dat hij de boodschappen en alle overige lasten zou voldoen. [naam gedaagde] heeft ook nagelaten om die nadere stelling te onderbouwen, bijvoorbeeld door betaalbewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij de boodschappen en overige vaste lasten na 14 januari 2020 heeft betaald.
5.8
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [naam gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting door [naam eiseres] onvoldoende heeft gesteld om in aanmerking te kunnen komen voor bewijslevering. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Nog daargelaten dat [naam gedaagde] geen bewijsaanbod heeft gedaan.
5.9
Het voorgaande betekent dat in rechte niet vast staat dat de in september 2019 tussen partijen gemaakte afspraak, die inhield dat de tijdens de relatie geldende kostenverdeling zou doorlopen zolang zij nog in de woning woonden, op enig moment is gewijzigd.
5.1
Nu als niet weersproken vaststaat dat [naam gedaagde] in de periode 1 februari 2020 tot en met 17 maart 2020 in de woning woonachtig was, is hij gehouden genoemde afspraak na te komen en over die periode een bedrag gelijk aan de huur aan [naam eiseres] te betalen.
5.11
[naam gedaagde] heeft de hoogte van het terzake gevorderde bedrag van € 1.230,98 niet betwist, zodat dit bedrag wordt toegewezen.
5.12
De vordering tot vergoeding van de gevorderde buitengerechtelijks incassokosten wordt afgewezen, omdat niet is gebleken dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW is verzonden.
5.13
De wettelijke rente wordt als niet weersproken toegewezen op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
5.14
Nu de vordering op de primaire grondslag wordt toegewezen behoeft de subsidiaire grondslag geen bespreking.
5.15
[naam gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [naam eiseres] vastgesteld op € 185,96 aan verschotten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 1.230,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam eiseres]
vastgesteld op € 185,96 aan verschotten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426