Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekers;
- mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak hebben verzoekers, [naam 1] en [naam 2], een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een verzoek om ABN AMRO Creditcard Services te bevelen in te stemmen met hun aangeboden schuldregeling. De verzoekers hebben twee concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 12.965,69. De aangeboden regeling houdt in dat de verzoekers 17,34% van hun schulden zouden betalen, gebaseerd op hun Participatiewet-uitkering. De rechtbank heeft op 14 augustus 2020 geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat het aangeboden saneringskrediet het uiterste is waar verzoekers toe in staat zijn. De verzoekers zijn tot januari 2021 ontheven van hun arbeidsverplichting en verzoekster volgt een taalcursus die in januari 2021 zal zijn afgerond. De rechtbank concludeert dat, na afronding van de taalcursus, verzoekster in staat moet worden geacht om te werken, en dat de enkele omstandigheid dat zij momenteel geen startkwalificatie heeft, onvoldoende is om haar werkcapaciteit in twijfel te trekken. De rechtbank oordeelt dat de belangen van ABN AMRO, die 97,1% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, zwaarder wegen dan die van de verzoekers. Het verzoek om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.