ECLI:NL:RBROT:2020:7942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
20/766-20/767
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende bewijs van financiële mogelijkheden

In deze zaak hebben verzoekers, [naam 1] en [naam 2], een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een verzoek om ABN AMRO Creditcard Services te bevelen in te stemmen met hun aangeboden schuldregeling. De verzoekers hebben twee concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 12.965,69. De aangeboden regeling houdt in dat de verzoekers 17,34% van hun schulden zouden betalen, gebaseerd op hun Participatiewet-uitkering. De rechtbank heeft op 14 augustus 2020 geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat het aangeboden saneringskrediet het uiterste is waar verzoekers toe in staat zijn. De verzoekers zijn tot januari 2021 ontheven van hun arbeidsverplichting en verzoekster volgt een taalcursus die in januari 2021 zal zijn afgerond. De rechtbank concludeert dat, na afronding van de taalcursus, verzoekster in staat moet worden geacht om te werken, en dat de enkele omstandigheid dat zij momenteel geen startkwalificatie heeft, onvoldoende is om haar werkcapaciteit in twijfel te trekken. De rechtbank oordeelt dat de belangen van ABN AMRO, die 97,1% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, zwaarder wegen dan die van de verzoekers. Het verzoek om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 14 augustus 2020
in de zaak van:
[naam 1] en [naam 2],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 19 juni 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- ABN AMRO Creditcard Services (hierna: ABN AMRO);
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 14 augustus 2020 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
Nadat bleek dat ABN AMRO niet naar behoren was opgeroepen, is zij telefonisch van de zitting op de hoogte gebracht. ABN AMRO is vervolgens niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift twee concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 12.965,69 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 23 januari 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 17,34 % aan de schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekers is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van hun Participatiewet-uitkering.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat zij voor een saneringskrediet heeft gekozen omdat zij de kans zeer klein acht dat verzoekers binnen afzienbare tijd betaald werk zullen vinden. Verzoekers zijn beiden tot januari 2021 door de gemeente Rotterdam ontheven van de arbeidsverplichting. Verzoekster spreekt de Nederlandse taal niet en draagt de zorg voor een baby van tien maanden. Zij is in juni 2020 gestart met een taalcursus, welke zes maanden zal duren. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster daarna pas zal gaan solliciteren. Schuldhulpverlening verwacht echter niet dat verzoekster een betaalde baan zal krijgen. Verzoeker heeft problemen met zijn ogen en heeft sinds 2011 geen betaald werk meer verricht. Schuldhulpverlening verwacht dan ook niet dat hij betaald werk zal kunnen verrichten.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Een schuldeiser stemt met de aangeboden schuldregeling in. ABN AMRO stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 12.583,67 op verzoekster, welke 97,1 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening heeft ABN AMRO te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat de schulden zijn ontstaan door verwijtbare acties van verzoeker en ABN AMRO twijfelt aan de moraliteit van verzoekers.
In de visie van ABN AMRO hebben verzoekers voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op de Participatiewet-uitkering van verzoekers, terwijl hun inkomenspositie de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. ABN AMRO wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoekers voldoen aan hun verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband. De wettelijke schuldsaneringsregeling biedt derhalve een beter vooruitzicht voor de schuldeisers dan het huidige aanbod.
ABN AMRO heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN AMRO bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN AMRO in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van ABN AMRO een niet te verwaarlozen aandeel van 97,1 % vormt van de totale schuldenlast.
Het aanbod van verzoekers betreft een saneringskrediet gebaseerd op de ongewijzigde voortzetting van hun Participatiewet-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat dit het uiterste is waar verzoekers toe in staat moeten worden geacht.
De rechtbank stelt voorop dat verzoekers zich gedurende drie jaar tot het uiterste moeten inspannen om zoveel mogelijk geld te verdienen voor hun schuldeisers. Dit is tijdens het minnelijk traject niet anders. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoekers slechts tot januari 2021 door de gemeente Rotterdam van hun arbeidsverplichting zijn ontheven. Verzoekster is in juni 2020 begonnen met een taalcursus, welke zij in januari 2021 zal hebben afgerond. De rechtbank is van oordeel dat, wanneer verzoekster de taalcursus zal hebben afgerond, geen sprake meer is van omstandigheden waardoor verzoekster niet zou kunnen werken. De enkele omstandigheid dat verzoekster op dit moment geen startkwalificatie heeft, is daartoe onvoldoende.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoekers niet in staat zijn om de komende drie jaar met (betaald) werk meer inkomen te genereren dan waarvan thans in het aanbod is uitgegaan.
Dit staat in de weg aan toewijzing van het verzoek.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van ABN AMRO als weigerende schuldeiser, die bovendien een substantieel deel van de schuldenlast vertegenwoordigt, zwaarder weegt dan die van verzoekers of de overige schuldeisers. Het verzoek om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
mr. R.S.S. Huizinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.