ECLI:NL:RBROT:2020:7938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
8367988 VZ VERZ 20-3619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens agressief gedrag en bedreigingen door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, [verzoeker 1], die op 9 januari 2020 op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, [verweerder 2]. De werkgever stelde dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege agressief gedrag en bedreigende uitlatingen van de werknemer. De werknemer betwistte de juistheid van de ontslagreden en verzocht om vernietiging van het ontslag, betaling van achterstallig loon, en toekenning van een transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer zich op 9 januari 2020 agressief had gedragen en de werkgever had bedreigd. De rechter concludeerde dat de gedragingen van de werknemer een dringende reden voor ontslag opleverden, en dat de werkgever niet kon worden verplicht om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter wees ook het verzoek om een transitievergoeding af, omdat het handelen van de werknemer als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. Het verzoek om achterstallig loon werd afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst op het moment van het ontslag was geëindigd. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de vereisten voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet, waarbij de gedragingen van de werknemer en de omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8367988 VZ VERZ 20-3619
uitspraak: 29 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker 1 en verweerder 1 in (voorwaardelijk)zelfstandig tegenverzoek],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A. Aksu,
tegen
[verweerder 2 en verzoeker 2 in (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek] h.o.d.n. [naam groente en fruitbedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder, tevens verzoeker in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H. Yilmaz-Altindag.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoeker 1 en verweerder 1 in (voorwaardelijk)zelfstandig tegenverzoek] ’ en ‘ [verweerder 2 en verzoeker 2 in (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 5 maart 2020;
  • de door [verzoeker 1] ingediende nadere producties;
  • het verweerschrift, tevens (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [verzoeker 1] op het verweer van [verweerder 2] en het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek van [verzoeker 2] met producties;
  • de schriftelijke reactie van [verzoeker 2] op het verweer van [verweerder 1] .
1.2
Vanwege het coronavirus heeft in deze zaak geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Na indiening van het verzoek- en verweerschrift is met instemming van partijen schriftelijk voort geprocedeerd.
1.3
De datum voor de uitspraak van deze beschikking is bepaald op heden.

2..De feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[verzoeker 1] is sinds 18 maart 2018 bij [verweerder 2] in dienst in de functie van oproepkracht. De laatstelijk op 30 november 2018 aangegane arbeidsovereenkomst met een looptijd tot 29 november 2019 is na die datum stilzwijgend voortgezet.
2.3
Op 9 januari 2020 is [verzoeker 1] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldt - voor zover hier relevant - het volgende:
“(…) Meermalen heb ik u aangesproken op het feit dat u uw werk niet goed uitvoert en heb ik u duidelijk uiteengezet wat van u wordt verwacht. U voert uw taken niet goed uit, geeft geen gehoor aan instructies op dit punt en accepteert geen enkele vorm van feedback dan wel correctie. Ik heb met u meerdere gesprekken gevoerd over het feit dat u uw taken niet naar behoren uitvoert, waarna u mij herhaaldelijk heeft aangegeven uw gedrag te zullen aanpassen en om een kans heeft gevraagd.
Ook uw gedrag en houding op de werkvloer richting collega’s, richting mij en richting klanten is onacceptabel. U bent onbeleefd, zoekt steeds de confrontatie op en heeft onenigheid met nagenoeg alle collega’s. U reageert ook erg agressief op anderen en situaties. De sfeer op de werkvloer wordt ontzettend negatief beïnvloed door uw gedrag en houding. Wij zijn door dit gedrag van u ook meerdere klanten kwijt geraakt. U vertoont dit gedrag immers ook richting klanten. Ook op dit onacceptabele gedrag bent u meermalen aangesproken. Ik heb u duidelijk te kennen gegeven dat u dit gedrag niet langer kunt blijven vertonen en zult moeten aanpassen. U heeft ook op dit punt steeds te kennen gegeven uw gedrag te zullen aanpassen.
We hebben uw arbeidsovereenkomst per 30 november 2018 verlengd (18 november 2018 ben je uit dienst geweest) op de voorwaarde dat u uw gedrag en houding verbeteren. En je hebt voor akkoord gegeven, maar heeft jouw echt niet gelukt. Juist steeds erger en erger geworden. We hebben meerdere keren kansen gegeven aan je. Maar je blijft hetzelfde.
Helaas blijft u zowel uw werk niet naar behoren uitvoeren alsook het onacceptabele gedrag zoals hierboven omschreven vertonen. Vandaag heb ik u wederom op deze punten aangesproken. U werd hierop weer zeer agressief en heeft mij uiteindelijk ook ernstig bedreigd. U heeft mij toegeschreeuwd dat u mij, mijn familie en mijn zaak zult kapot maken. Dit acht ik uiterst ernstig en onacceptabel. Ik heb ook aangifte gedaan van dit feit.
Deze omstandigheden leveren der zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang, een dringende reden ex artikel 7:677 juncto 7:678 BW op. Bij de afweging van alle
omstandigheden heb ik ook rekening gehouden met jouw persoonlijke omstandigheden. (…)”
2.3
Op 23 januari 2020 heeft [verzoeker 1] (via zijn gemachtigde) tegen het ontslag geprotesteerd. De gemachtigde van [verzoeker 1] schrijft - voor zover hier van belang - het volgende:
“(…) Cliënt overhandigde mij uw brief van 9 januari jl. waarin het ontslag op staande voet aan cliënt is aangezegd. Cliënt kan zich niet vinden in de inhoud van deze brief, omdat de inhoud ervan volstrekt bezijden de waarheid is. U geeft ondermeer aan dat hij niet goed functioneerde en simpelweg geen gehoor geeft aan de instructies. Ook zou hij nog om een laatste kans hebben gevraagd om zijn gedrag te verbeteren. Cliënt kan zich in het geheel niet vinden in het gestelde en meent dat u simpelweg onwaarheden vermeldt om het ontslag te rechtvaardigen. Dit wordt verder versterkt door het ontbreken van waarschuwingen (van enig aard) gedurende de duur van zijn dienstverband.(…)”
2.4
Per mail van 28 januari 2020 heeft [verweerder 2] laten weten dat het ontslag wordt gehandhaafd. [verweerder 2] schrijft - voor zover hier van belang -:
“ (…) Dat uw cliënt alle waarschuwingen ontkent is spijtig het maakt het echter niet onjuist. Uw dient is meermalen gewaarschuwd, hier zijn ook getuigen van. Daarnaast heeft uw dient mij uiteindelijk ook bedreigd de politie is hier ook mee bekend. Het gegeven ontslag is dan ook terecht en blijft gehandhaafd.(…)”

3. Het verzoek van [verzoeker 1] en de reactie van [verweerder 2]

3.1
[verzoeker 1] heeft verzocht - kort weergegeven - om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder 2] :
  • te bevelen om [verzoeker 1] toegang te verschaffen tot het verrichten van zijn werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 1000,- per dag;
  • te veroordelen tot de betaling van het achterstallig salaris van € 3.381,28 te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • te verplichten om zijn loondoorbetalingsverplichting na te komen;
  • te verplichten de transitievergoeding en billijke vergoeding;
  • te veroordelen in de kosten van het geding, binnen 14 dagen na de
af te geven beschikking, waaronder inbegrepen het salaris van de gemachtigde en de nakosten.
3.2
[verzoeker 1] voert ter onderbouwing van het verzoek, kort gezegd, aan dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW. Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Nu de arbeidsovereenkomst voortduurt, heeft [verzoeker 1] recht op doorbetaling van loon. Vanwege het onterechte ontslag heeft [verzoeker 1] aanspraak op een billijke vergoeding als bedoeld in 7:681 lid 1 onder a en b BW. Daarnaast heeft [verzoeker 1] recht op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen maakt [verzoeker 1] voorts aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW.
3.3
[verweerder 2] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker 1] , met veroordeling van [verzoeker 1] in de proceskosten. Volgens [verweerder 2] is het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt hierna - voor zover voor de uitkomst van deze procedure relevant - nader ingegaan.

4. Het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek van [verzoeker 2] en de reactie daarop van [verweerder 1]

4.1
[verzoeker 2] verzoekt voorwaardelijk, voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, de arbeidsovereenkomst op kortst mogelijke termijn te ontbinden primair vanwege ernstig verwijtbaar handelen (artikel 7:671b lid 1 onder a BW in combinatie met artikel 7:669 lid 3 sub e BW), subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b lid 1 onder a BW in combinatie met artikel 7:669 lid 3 sub g BW dan wel sub g BW) zonder daarbij aan [verweerder 1] een transitievergoeding toe te kennen en zonder rekening te houden met de opzegtermijn.
4.2
[verweerder 1] heeft geen specifiek verweer gevoerd.
4.3
Op de standpunten van partijen wordt hierna - voor zover voor de uitkomst van deze procedure relevant - nader ingegaan.

5..De beoordeling

Het ontslag op staande voet

5.1
Aan de orde is of het op 9 januari 2020 door [verweerder 2] aan [verzoeker 1] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
5.2
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet nodig dat sprake is van een dringende reden en de dringende reden moet onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer. Een ontslag op staande voet mag alleen worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
5.3
In de ontslagbrief van 9 januari 2020 noemt [verweerder 2] als ontslagredenen de gedragingen van [verzoeker 1] op 9 januari 2020, waarbij hij zich agressief en bedreigend heeft gedragen tegenover de heer [naam directeur/eigenaar] , directeur-eigenaar van [verweerder 2] en het functioneren en gedrag van [verzoeker 1] in de periode daarvoor, waar hij volgens [verweerder 2] al vaker op is aangesproken en voor gewaarschuwd. Deze omstandigheden leveren volgens [verweerder 2] in onderlinge samenhang, maar ook afzonderlijk, een dringende reden op voor het ontslag op staande voet. Ter onderbouwing heeft [verweerder 2] verklaringen overgelegd van enkele werknemers. Uit deze verklaringen blijkt dat een aantal werknemers [naam directeur/eigenaar] op
9 januari 2020 in paniek hebben gezien en dat zij van hem hebben gehoord en op camerabeelden hebben gezien dat [verzoeker 1] [naam directeur/eigenaar] heeft bedreigd.
5.4
[verzoeker 1] heeft betwist dat er een dringende reden is die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Volgens [verzoeker 1] heeft [verweerder 2] hem nimmer gewezen op zijn gedrag en zijn er geen pogingen gedaan om het functioneren van [verzoeker 1] te verbeteren. De verwijten die [verweerder 2] hem maakt in de brief van 9 januari 2020 worden niet met stukken onderbouwd, aldus [verzoeker 1] . [verzoeker 1] beroept zich op een tweetal verklaringen die hij in het geding heeft gebracht, van heer [naam persoon 1] en van de heer [naam persoon 2] .
5.5
[verzoeker 1] heeft zich slechts in algemene zin op het standpunt gesteld dat de inhoud van de brief van 9 januari 2020 in strijd met de waarheid is. [verzoeker 1] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat hij die dag door [naam directeur/eigenaar] op zijn gedrag is aangesproken en dat hij zich in reactie hierop agressief heeft gedragen tegenover [naam directeur/eigenaar] , waarbij hij tegen [naam directeur/eigenaar] heeft geschreeuwd dat hij [naam directeur/eigenaar] , zijn familie en zijn zaak kapot zou maken. [verzoeker 1] stelt in het geheel niets omtrent de door [naam directeur/eigenaar] genoemde gebeurtenis. Deze door [verweerder 2] gestelde gedragingen van [verzoeker 1] op 9 januari 2020, staan dus als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken vast. Door [verzoeker 1] is wel gemotiveerd weersproken dat hij in de periode voor 9 januari 2020 al vaker is aangesproken op zijn functioneren en gedragingen. In beginsel zou [verweerder 2] hiervan bewijs moeten leveren, maar daar wordt niet aan toegekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter vormen de gedragingen van [verzoeker 1] op 9 januari 2020, die ook afzonderlijk als ontslagreden zijn aangevoerd, namelijk op zichzelf al een dringende reden voor ontslag op staande voet.
5.6
De kantonrechter is van oordeel dat het agressieve gedrag en de bedreigende uitlatingen van [verzoeker 1] op 9 januari 2020 zonder meer ontoelaatbaar zijn en dat [verzoeker 1] hiermee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Duidelijk is dat de agressieve houding van [verzoeker 1] en de door hem geschreeuwde woorden door [verweerder 2] ook als zeer bedreigend en beangstigend zijn opgevat. [verzoeker 1] heeft niet aangevoerd dat hij zijn woorden anders heeft bedoeld en ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit dit kan worden afgeleid. Door [verzoeker 1] is bovendien niet aangevoerd of gebleken dat hij nadien zijn woorden heeft teruggenomen of dat hij hiervoor zijn verontschuldigingen heeft aangeboden. Daarnaast zijn er geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen meebrengen dat de gedragingen en uitlatingen [verzoeker 1] niet of verminderd zouden moeten worden aangerekend.
5.7
Bij de beoordeling van de vraag of de gedragingen van [verzoeker 1] een dringende reden opleveren worden ook de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker 1] in aanmerking genomen. [verzoeker 1] heeft in dat verband naar voren gebracht dat de gevolgen ernstig zijn omdat hij, als alleenstaande vader, sinds januari 2020 geen loon meer ontvangt en moet rondkomen van een bijstandsuitkering. De kantonrechter begrijpt dat de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker 1] ingrijpend zijn. In aanmerking moet echter worden genomen dat [verzoeker 1] op het moment van ontslag relatief kort (bijna twee jaar) in dienst was en dat de arbeidsovereenkomst binnen afzienbare termijn (29 november 2020) van rechtswege zou eindigen. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat [verweerder 2] voornemens was de arbeidsovereenkomst te verlengen. Bovendien kan worden aangenomen dat [verzoeker 1] gezien zijn relatief jonge leeftijd goede kansen heeft om een andere baan te vinden. [verzoeker 1] heeft geen omstandigheden aangevoerd die wijzen op het tegendeel.
5.8
Alle omstandigheden in aanmerking genomen heeft [verweerder 2] terecht geconcludeerd dat sprake was van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigde, zodat het op 9 januari 2020 gegeven ontslag rechtsgeldig is.
5.9
Het verzoek tot vernietiging van de opzegging wordt derhalve afgewezen. Dat geldt daarom ook voor de verzoeken tot toekenning van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 onder a en b BW en de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW.
Transitievergoeding
5.1
Omdat [verweerder 2] de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, is zij aan [verzoeker 1] in beginsel een transitievergoeding verschuldigd. [verweerder 2] stelt dat zij de transitievergoeding in dit geval niet verschuldigd is omdat [verzoeker 1] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW.
5.11
De kantonrechter stelt voorop dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten niet kan worden aangenomen op de enkele grond dat er sprake is van een dringende reden voor onverwijlde opzegging in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW. Dat betekent dat afzonderlijk zal moeten worden beoordeeld of de gedragingen van [verzoeker 1] die een dringende reden voor het ontslag op staande voet opleveren, ook ernstig verwijtbaar zijn. Daarbij geldt dat de lat voor ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer hoog ligt en het criterium met terughoudendheid moet worden toegepast.
5.12
Naar het oordeel van de kantonrechter is het handelen van [verzoeker 1] ernstig verwijtbaar. [verzoeker 1] heeft met zijn agressieve gedrag en het schreeuwen van dreigementen zonder meer laakbaar gehandeld en de grens van het betamelijke overschreden. [verzoeker 1] heeft geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om hier anders over te oordelen. [verweerder 2] is de transitievergoeding in dit geval dus niet verschuldigd. Het verzoek van [verzoeker 1] om een transitievergoeding zal worden afgewezen.
Achterstallig loon
5.13
[verzoeker 1] heeft loon gevorderd over januari en februari 2020. [verweerder 2] heeft als verweer gevoerd dat het loon over januari 2020 reeds is betaald, waarvan zij een salarisspecificatie in het geding heeft gebracht. Ten aanzien van februari 2020 stelt [verweerder 2] dat zij geen loon meer is verschuldigd omdat de arbeidsovereenkomst op 9 januari 2020 is geëindigd, zodat de loonbetalingsverplichting vanaf die datum teniet is gegaan. [verzoeker 1] heeft hier niets tegen ingebracht. Het verweer van [verweerder 2] slaagt. De loonvordering wordt derhalve afgewezen.
Voorwaardelijk ontbindingsverzoek
5.14
[verzoeker 2] heeft haar ontbindingsverzoek ingesteld onder de voorwaarde dat het ontslag op staande voet door de kantonrechter zou worden vernietigd. Die voorwaarde is niet vervuld. Aan een beoordeling van de het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verzoeker 2] wordt dus niet toegekomen.
Proceskosten
5.15
[verweerder 1] zal worden veroordeeld in de proceskosten omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. Ten aanzien van de gevorderde rente over de proceskosten zal worden beslist zoals hierna vermeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker 1] af;
veroordeelt [verzoeker 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder 2] tot en met vandaag vaststelt op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerder 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van volledige voldoening;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650