ECLI:NL:RBROT:2020:790

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
10-240859-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in uitgaansgelegenheid leidt tot gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 31 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 september 2019 in Rotterdam een messteek in de hals van een slachtoffer heeft toegebracht. De verdachte, die ten tijde van de zitting preventief gedetineerd was, heeft tijdens de zitting bekend dat hij de aangever met een scherp voorwerp heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever een levensbedreigende snijwond heeft opgelopen, maar dat de verdachte niet de intentie had om de aangever te doden. De rechtbank concludeert dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, gezien de wijze waarop de verdachte heeft gestoken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en moet een schadevergoeding van € 3.250,- betalen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het beroep op psychische overmacht is verworpen, omdat niet is aangetoond dat de verdachte onder een onvermijdelijke druk handelde. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, maar een deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit bij de burgerlijke rechter moet worden aangebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-240859-19
Datum uitspraak: 31 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, te Rotterdam,
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer.

4.Waardering van het bewijs

Voorwaardelijk opzet
Op 1 september 2019 is de aangever [naam slachtoffer] op het terras van een uitgaansgelegenheid in Rotterdam aangetroffen met een wond in zijn hals. Volgens de letselverklaring heeft de aangever een diepe snijverwonding opgelopen aan de linkerzijde van zijn hals en dient dit letsel beschouwd te worden als levensbedreigend.
De verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de aangever met een scherp voorwerp heeft gestoken of gesneden in de hals. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte de bedoeling heeft gehad om de aangever te doden. De vraag is dan of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. Uit de genoemde letselverklaring volgt dat er door de verdachte met kracht is gestoken. In de hals bevinden zich vitale lichaamsdelen, onder meer halsslagaders. De rechtbank is van oordeel dat bij het steken of snijden met een scherp voorwerp in de hals, zoals de verdachte heeft gedaan, de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat de aangever daardoor zou komen te overlijden. Uit de uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de wijze waarop de verdachte heeft gestoken of gesneden, concludeert de rechtbank dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
Nu door de verdediging geen vrijspraak is bepleit, zal de ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook zonder verdere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 september 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een scherp voorwerp diep heeft gestoken of gesneden in de hals van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(primair)
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht, waarbij de verdediging de lezing van de verdachte als uitgangspunt heeft genomen. Aangevoerd is dat de verdachte zo ernstig werd beledigd door de aangever dat hij geen weerstand meer kon bieden en wel moest steken met zijn mes (een multitool waarvan hij het mes had uitgeklikt). Er was sprake van een zodanige druk, dat dit de wilsvrijheid van de verdachte aantastte. Door de grove opmerkingen over zijn huidskleur en afkomst raakte de verdachte zo hevig geëmotioneerd dat hij “brak”. De verdachte werd overvallen door een zodanig gevoel van machteloosheid en hij werd zo intens gekrenkt dat van hem onder die omstandigheden in redelijkheid niet kon worden verwacht dat hij hiertegen weerstand zou bieden. De verdediging heeft dan ook verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
Een beroep op psychische overmacht kan alleen worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. De rechtbank neemt aan dat de aangever zich erg irritant en uitdagend heeft gedragen in de richting van de verdachte. Echter is niet gebleken dat de verdachte dit als een zodanig van buiten komende drang heeft kunnen ervaren dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Uit het onderzoek op de zitting en uit het dossier zijn namelijk evenmin feiten en omstandigheden gebleken die die stelling van de verdediging voldoende onderbouwen.
Dat er door de aangever namelijk zodanige uitlatingen zijn gedaan dat de verdachte daardoor geen andere keuze had dan te handelen zoals hij heeft gedaan is niet aannemelijk geworden. Er is dan ook geen sprake geweest van een voor de verdachte onvermijdelijke keuze om onder die omstandigheden op aangever af te gaan en hem te steken.
Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Conclusie
Er is ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in de hals te steken of te snijden. Het door de verdachte toegebrachte letsel was levensbedreigend en de kans dat hij daaraan had kunnen komen te overlijden was zeker niet denkbeeldig. Dat het niet zo ver is gekomen, is dan ook niet de verdienste van de verdachte. Volgens de rechtbank betreft het een zware poging tot doodslag.
Opnieuw is het uitgaanspubliek geconfronteerd met een geschil tussen personen waarbij het gebruik van een wapen niet werd geschuwd. Het feit dat iemand bewust een wapen, dan wel een daartoe geschikt scherp voorwerp, meeneemt tijdens een avondje uit is buitengewoon verwerpelijk en zorgwekkend. Dit rekent de rechtbank de verdachte dan ook zwaar aan. Het is bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Uit de verklaring van het slachtoffer ter zitting is dit ook gebleken. Bovendien heeft een delict als het onderhavige, gepleegd in aanwezigheid van andere mensen, een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt het daarnaast gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Weliswaar is de verdachte eerder in aanraking gekomen met justitie, maar dit betreffen geheel andere feiten dan wat hem nu wordt verweten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 oktober 2019. Dit rapport houdt onder meer in dat er mogelijk sprake is van problemen op het gebied van middelengebruik, iets wat door de verdachte stellig wordt ontkend. De ernst van het onderhavige feit doet vermoeden dat er meer zorggebieden zijn dan de verdachte met de reclassering wil delen. Het risico op recidive kan door de reclassering niet worden ingeschat, gelet op de proceshouding van de verdachte ten tijde van het opstellen van het rapport. Uit de houding en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting heeft de rechtbank niet kunnen opmaken dat de verdachte een hulpvraag heeft of behoefte aan begeleiding door de reclassering.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er sprake is geweest van geweld in een uitgaansgebied en dat vele omstanders hiervan getuige zijn geweest. Verder heeft de verdachte op de terechtzitting nauwelijks berouw getoond en lijkt hij het verwerpelijke van zijn handelen niet in te zien. Het voorval heeft een enorme impact gehad op het slachtoffer en nog dagelijks ondervindt hij de gevolgen daarvan, zo bleek ondubbelzinnig uit de door het slachtoffer op de terechtzitting afgelegde verklaring.
Anderzijds betrekt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ook de rol van het slachtoffer in het gebeuren. Het slachtoffer heeft zich namelijk evenmin onbetuigd gelaten en heeft voortdurend de confrontatie gezocht met de verdachte. Hij gedroeg zich irritant en uitdagend in de richting van de verdachte. Natuurlijk levert dit geen rechtvaardiging op voor het handelen van de verdachte, maar het heeft wel deels aan de escalatie van het conflict bijgedragen. De eis van de officier van justitie komt de rechtbank, in de gegeven omstandigheden, te hoog voor.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Daar is het feit te ernstig voor en bovendien heeft de verdachte geen hulpvraag. Ook is er, in de visie van de reclassering, op dit moment geen reden om een bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Indien er tijdens de detentie bij de verdachte of anderen de behoefte ontstaat om aan zijn gedrag te gaan werken, dan bieden de Penitentiaire Beginselenwet en de bepalingen betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling daartoe voldoende mogelijkheden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.660,- aan materiële schade en een vergoeding van € 4.400,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering bepleit, dan wel niet-ontvankelijk van de benadeelde partij in verband met het verzoek de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging vanwege psychische overmacht. Subsidiair heeft de verdediging de vordering van de benadeelde partij inhoudelijk betwist.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering ten aanzien van de posten ‘verplaatste schade’, ‘bereddingskosten’, ‘eigen risico zorgverzekering’ en ‘kleding’ genoegzaam is onderbouwd. De daarvoor gevorderde schadevergoeding van € 1.250,- zal worden toegewezen, omdat dat bedrag voldoende is onderbouwd en door de verdachte niet voldoende gemotiveerd is weersproken.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de post ‘verlies aan verdienvermogen’ is mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 2.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 september 2019, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.250,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 3.250,- (zegge: drieduizendtweehonderdvijftig euro), bestaande uit € 1.250,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.250,-(hoofdsom,
zegge: drieduizendtweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
42 dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en R.J. Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(primair)
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) heeft
gestoken en/of gesneden in de hals van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe snijverwonding in de
linkerzijde zijde van de hals van die [naam slachtoffer] , hetgeen heeft geleid tot
littekenvorming, heeft toegebracht door
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) te
steken en/of te snijden in de hals van die [naam slachtoffer] ;
(meer subsidiair)
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) heeft
gestoken en/of gesneden in de hals van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.