Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, ontvangen ter griffie op 6 mei 2020, met producties;
- het verweerschrift met een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek, met producties.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker en verweerder], en zijn werkgever, Yashima B.V. De werknemer stelde dat hij op staande voet was ontslagen, terwijl de werkgever dit betwistte en aanvoerde dat de werknemer zelf de arbeidsovereenkomst had opgezegd. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 6 mei 2020 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de werkgever met een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juli 2020.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de werknemer, die als kok werkte bij Yashima, heeft op 5 of 6 maart 2020 het restaurant en zijn woning verlaten en is sindsdien niet meer teruggekeerd. Hij had een We Chat-bericht gestuurd waarin hij zijn zorgen over besmetting met het coronavirus uitte. De werknemer verzocht de rechtbank om te verklaren dat de opzegging door Yashima onterecht was en om betaling van verschillende vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. De werkgever had betwist dat er een opzegging had plaatsgevonden en stelde dat de werknemer zelf de arbeidsovereenkomst had beëindigd. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had opgezegd en wees de verzoeken van de werknemer af. Tevens werd de werknemer veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, vastgesteld op € 1.442,-- aan salaris voor de gemachtigde.