ECLI:NL:RBROT:2020:7880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
8494187 / HA VERZ 20-46
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en beëindiging arbeidsovereenkomst in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker en verweerder], en zijn werkgever, Yashima B.V. De werknemer stelde dat hij op staande voet was ontslagen, terwijl de werkgever betwistte dat er een opzegging van de arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden. De werknemer, die als kok werkzaam was bij Yashima, had op 5 maart 2020 via We Chat gecommuniceerd dat hij niet meer voor Yashima werkte en dat hij zou wachten op mondkapjes voordat hij terugkeerde. Op 12 maart 2020 verliet hij het restaurant en keerde niet meer terug.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 6 mei 2020 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van Yashima met een voorwaardelijk tegenverzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2020 werd de zaak besproken, waarbij de kantonrechter de verzoeken van de werknemer beoordeelde. De werknemer verzocht onder andere om een verklaring dat de opzegging onterecht was, en om betaling van een transitievergoeding en achterstallig salaris.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. Er was geen bewijs dat Yashima de arbeidsovereenkomst had opgezegd, en de kantonrechter concludeerde dat de werknemer zelf de arbeidsovereenkomst had beëindigd door zijn gedrag. Hierdoor werden de verzoeken van de werknemer afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De beslissing benadrukt het belang van duidelijke wilsverklaringen in arbeidsrelaties en de gevolgen van het niet respecteren van opzegtermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8494187 / HA VERZ 20-46
uitspraak: 28 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
[verzoeker en verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker en verweerder,
gemachtigde: mr. T.Y. Tsang,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Yashima B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
verweerster en verzoekster,
gemachtigde: mr. R. van Viersen.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker en verweerder] ’ en ‘Yashima’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • het verzoekschrift, ontvangen ter griffie op 6 mei 2020, met producties;
  • het verweerschrift met een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020, samen met de mondelinge behandeling in de zaak van [naam collega verzoeker en verweerder] tegen Yashima (zaaknummer 8491313 / HA VERZ 20‑45).
De uitspraak van de beschikking is nader bepaald op heden.

2..De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
2.1
Yashima exploiteert een restaurant.
2.2
[verzoeker en verweerder] , die de Chinese nationaliteit heeft, is vanaf 1 augustus 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor Yashima werkzaam geweest als kok. [verzoeker en verweerder] woonde in de kelder onder het restaurant, samen met een collega, [naam collega verzoeker en verweerder] .
2.3
Een Nederlandse vertaling van een in de Chinese taal door [verzoeker en verweerder] ingesproken We Chat-bericht van 5 maart 2020 aan Yashima luidt als volgt: “Hoe dan ook, hier werk ik niet meer, wacht op maskers voordat ik terugga”.
2.4
Op 12 maart 2020 heeft [verzoeker en verweerder] het restaurant en zijn woning in de kelder verlaten en hij is daarna niet meer teruggekeerd.

3..De stellingen van partijen

3.1
[verzoeker en verweerder] heeft verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
-voor recht te verklaren dat de door Yashima op 6 maart 2020 gegeven opzegging ten
onrechte is gegeven;
-Yashima te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 1.496,25 bruto, een billijke vergoeding van € 31.127,36 bruto en een bedrag van € 31.127,36 bruto wegens onregelmatige opzegging;
-Yashima te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris en vakantiegeld tot en met het einde van het dienstverband;
-een en ander vermeerderd met de wettelijke rente, vermeerderd met de buitengerechtelijke
incassokosten, althans in goede justitie te bepalen bedragen, vermeerderd met wettelijke
verhoging over het loon en met de wettelijke rente vanaf een in goede justitie te bepalen
moment;
-Yashima te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie van al hetgeen zij op grond van de te wijzen beschikking zal voldoen, op straffe van een dwangsom.
3.2
[verzoeker en verweerder] heeft aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd dat Yashima hem, nadat zij zijn ziekmelding niet had geaccepteerd, op 6 maart 2020 op staande voet heeft ontslagen, zonder dat er sprake was van een dringende reden.
3.3
Op het verweer van Yashima zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.
3.4
Yashima heeft voorwaardelijk, namelijk voor het geval dat wordt geoordeeld dat [verzoeker en verweerder] de arbeidsovereenkomst niet zelf heeft opgezegd, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zonder dat Yashima gehouden is een transitievergoeding te betalen.
3.5
Yashima heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de arbeidsverhouding is verstoord en dat [verzoeker en verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld, zodanig dat van Yashima niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.6
Op het verweer van [verzoeker en verweerder] zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Yashima heeft betwist dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker en verweerder] heeft opgezegd. Yashima heeft ook betwist dat [verzoeker en verweerder] zich heeft ziekgemeld. Volgens Yashima heeft [verzoeker en verweerder] zich op 5 maart 2020 plotseling opgesloten in de kelder, omdat hij bang was besmet te raken met het coronavirus. Op dezelfde dag heeft hij via We Chat gezegd dat hij niet meer voor Yashima werkt en dat hij zou wachten op door hem bestelde mondkapjes en daarna zou vertrekken (zie hiervoor in 2.3). Op 12 maart 2020, nadat de mondkapjes waren geleverd, is [verzoeker en verweerder] vertrokken. Hij is daarna nooit meer teruggekeerd. Hieruit volgt dat [verzoeker en verweerder] de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, aldus Yashima.
4.2
Tegenover deze gemotiveerde betwisting door Yashima heeft [verzoeker en verweerder] – op wie de stelplicht en de bewijslast rusten – zijn stellingen onvoldoende nader onderbouwd. Over het We Chat-gesprek van 5 maart 2020, waarin [verzoeker en verweerder] heeft gezegd dat hij niet meer voor Yashima werkt en dat hij, nadat de mondkapjes waren geleverd, zou vertrekken, heeft [verzoeker en verweerder] ter zitting verklaard dat dit heeft plaatsgevonden nadat hij op staande voet was ontslagen. Dat klopt echter niet met zijn stelling dat hij op 6 maart 2020 op staande voet is ontslagen. De ontslagdatum van 6 maart 2020 is genoemd in het verzoekschrift en is door [verzoeker en verweerder] en zijn gemachtigde ter zitting meerdere keren bevestigd, ook nog – door de gemachtigde – tegen het einde van de zitting. Gelet hierop gaat de kantonrechter eraan voorbij dat [verzoeker en verweerder] ter zitting eenmaal – zonder toelichting van hem of van zijn gemachtigde – heeft gezegd dat hij “zowel op 5 als op 6 maart 2020” op staande voet is ontslagen. Verder is van belang dat uit niets blijkt dat [verzoeker en verweerder] tegen het volgens hem gegeven ontslag op staande voet heeft geprotesteerd. Wat de ziekmelding betreft: [verzoeker en verweerder] heeft ter zitting verklaard dat deze (ook) via We Chat heeft plaatsgevonden, maar hierover heeft hij geen bewijsstukken ingediend.
4.3
Omdat [verzoeker en verweerder] zijn stellingen onvoldoende nader heeft onderbouwd, is er geen plaats voor verdere bewijslevering. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat Yashima de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Het verzoek met betrekking tot de verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
4.4
De kantonrechter begrijpt dat de verzoeken met betrekking tot de transitievergoeding, de billijke vergoeding en de onregelmatigheidsvergoeding tot uitgangspunt nemen dat de arbeidsovereenkomst door Yashima is opgezegd. Nu dat niet is komen vast te staan, moeten deze verzoeken worden afgewezen.
4.5
[verzoeker en verweerder] heeft ter zitting bevestigd dat zijn verzoek met betrekking tot het achterstallige salaris en het vakantiegeld (dat maandelijks werd uitbetaald) alleen de maand maart 2020 betreft. Kennelijk doelt [verzoeker en verweerder] op de periode 1 tot en met 6 maart 2020, omdat ook [verzoeker en verweerder] ervan uitgaat dat de arbeidsovereenkomst op 6 maart 2020 (door het ontslag op staande voet) is geëindigd.
4.6
Yashima heeft als verweer een beroep gedaan op verrekening. Zij stelt dat [verzoeker en verweerder] , door zelf de arbeidsovereenkomst op te zeggen en daarbij de opzegtermijn niet te respecteren, op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een vergoeding van één maand loon verschuldigd is. Dit bedrag is hoger dan het achterstallige salaris, aldus Yashima.
4.7
Een werkgever mag niet snel aannemen dat een werknemer de arbeidsovereenkomst zelf opzegt. Dat heeft te maken met de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de werknemer kan hebben. Er is daarom een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring vereist. Die wilsverklaring kan ook in gedragingen besloten liggen.
4.8
De kantonrechter overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 4.3 is overwogen, is niet komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst door Yashima is opgezegd. Wel staat vast dat [verzoeker en verweerder] op 5 maart 2020 via We Chat heeft verklaard dat hij niet meer voor Yashima werkt en dat hij zou wachten op door hem bestelde mondkapjes en daarna zou vertrekken. Ook staat vast dat [verzoeker en verweerder] op 12 maart 2020 definitief is vertrokken. Uit niets blijkt dat [verzoeker en verweerder] heeft geprotesteerd tegen het gestelde ontslag. De kantonrechter oordeelt dat Yashima uit dit geheel van feiten en omstandigheden heeft mogen begrijpen dat [verzoeker en verweerder] de arbeidsovereenkomst zelf heeft willen beëindigen, in elk geval met ingang van 12 maart 2020.
4.9
Omdat [verzoeker en verweerder] bij zijn opzegging niet de opzegtermijn heeft gerespecteerd, is hij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de opzegtermijn (artikel 7:672 lid 11 BW). Omdat deze vergoeding hoger is dan het loon (inclusief vakantietoeslag) van [verzoeker en verweerder] over de periode 1 tot en met 6 maart 2020 en Yashima bevoegd is tot verrekening (zie artikel 6:127 BW), slaagt het verweer. Het verzoek met betrekking tot het achterstallige loon en het vakantiegeld zal daarom worden afgewezen.
4.1
Omdat het verzoek met betrekking tot de specificatie alleen ziet op geldbedragen die
Yashima op grond van deze beschikking moet voldoen, en van zulke geldbedragen geen sprake is, zal ook dit verzoek worden afgewezen.
4.11
[verzoeker en verweerder] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
4.12
Aan de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingesteld is, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet voldaan. Het tegenverzoek behoeft daarom geen behandeling.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker en verweerder] af;
veroordeelt [verzoeker en verweerder] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Yashima vastgesteld op € 1.442,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Veling en uitgesproken ter openbare terechtzitting.