ECLI:NL:RBROT:2020:788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
10/702134-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de beheerder van een zorginstelling in een fraudezaak met betrekking tot zorgkosten en diefstal van bankgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de beheerder van een zorginstelling, die werd beschuldigd van fraude, diefstal, verduistering en oplichting. De verdachte, die samen met haar partner de zorginstelling exploiteerde, werd verweten dat zij valse facturen had opgemaakt en dat zij zich schuldig had gemaakt aan diefstal van bankgegevens van cliënten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwaliteit van de zorg die door de instelling werd geleverd niet ter beoordeling stond in deze strafzaak, maar dat het ging om de feiten die aan de verdachte waren ten laste gelegd.

De rechtbank heeft de tenlastelegging in zeven feiten verdeeld. Feit 1 betrof de valsheid in geschrift van facturen die aan een cliënt waren gestuurd. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk valse facturen had opgemaakt, omdat de cliënt daadwerkelijk zorg had ontvangen en de facturen niet als onterecht konden worden aangemerkt. Feit 2, het plaatsen van een valse handtekening, werd ook niet bewezen. Feit 3, de diefstal van een bankpas, werd vrijgesproken omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de verdachte de bankpas wederrechtelijk had toegeëigend.

De rechtbank oordeelde ook over de feiten 4 tot en met 7, die betrekking hadden op de diefstal van geldbedragen van de bankrekening van een cliënt en het valselijk opmaken van huurcontracten. In alle gevallen kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij de ten laste gelegde feiten had gepleegd. Uiteindelijk werd de verdachte van alle feiten vrijgesproken, en werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/702134-16
Datum uitspraak: 31 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (België) op [geboortedatum verdachte] ,
volgens opgave verdachte verblijvende op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] (België),
raadsman mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers.

4.Inleiding

De partner van de verdachte, de medeverdachte, exploiteerde een zorginstelling onder de naam [naam zorginstelling] . De feitelijke exploitatie van deze eenmanszaak was in handen van zowel de verdachte als haar partner. [naam zorginstelling] beoogde beschermd wonen, begeleiding en dagbesteding aan te bieden voor jongeren vanaf achttien jaar met cognitieve en/of psychische problematiek, die ondersteuning behoeven bij het zelfstandig wonen. Daarnaast werd er ook ambulante begeleiding en gezinsbegeleiding aangeboden.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2015 zeer ernstige tekortkomingen in de kwaliteit van zorg vastgesteld. Op 15 december 2015 is daarom door de Inspectie een bevel aan [naam zorginstelling] gegeven om de zorg voor de cliënten met onmiddellijke ingang over te dragen aan een andere zorgaanbieder die wel de passende en verantwoorde zorg levert.
[naam cliënt 1] (hierna: [naam cliënt 1] ) en [naam cliënt 2] (hierna: [naam cliënt 2] ) zijn cliënten van [naam zorginstelling] geweest en hebben beiden enige tijd verbleven in [naam zorginstelling] . Zij zijn daar begeleid en hebben meegedraaid in het programma voor de dagbesteding.
In 2016 hebben [naam cliënt 1] en de moeder van [naam cliënt 2] namens haar dochter aangifte gedaan van diefstal en/of fraude door de (beheerders van) [naam zorginstelling] .
Nadat de officier van justitie de strafzaak aanvankelijk had geseponeerd heeft het gerechtshof te Den Haag op 15 augustus 2019 alsnog bevolen dat de verdachte voor deze feiten vervolgd moest worden, zodat door de rechtbank onderzocht kon worden of sprake is geweest van strafrechtelijk handelen door de verdachte. Hieraan heeft de officier van justitie gevolg gegeven door het uitbrengen van de dagvaarding in deze zaak. Aan de verdachte wordt kort gezegd verweten dat zij zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, diefstal of verduistering en oplichting.
Dit is wat in de onderhavige zaak wordt onderzocht en beoordeeld. De beoordeling in deze zaak gaat dan ook uitdrukkelijk niet over de kwaliteit van de zorg die door [naam zorginstelling] geleverd zou zijn, maar is beperkt tot de feiten die aan de verdachte zijn ten laste gelegd.
De rechtbank zal deze feiten hierna afzonderlijk bespreken.

5.Waardering van het bewijs

Feit 1

[naam cliënt 1] is in juni 2014 gaan wonen in [naam zorginstelling] . Haar PGB (Persoonsgebonden budget), van waaruit zij de aan haar verleende zorg moest betalen, is echter (met terugwerkende kracht) pas toegekend per 6 oktober 2014.
De verdachte wordt verweten dat zij samen met de medeverdachte vijf facturen valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door [naam cliënt 1] of haar moeder over de maanden, die niet uit het PGB betaald konden worden, te weten juni tot en met oktober 2014, te factureren en op die facturen bedragen te vermelden die niet verschuldigd waren of niet gefactureerd hadden mogen worden.
Zou de valsheid van die facturen niet bewezen kunnen worden dan is dit de verdachte verweten als een poging tot oplichting van [naam cliënt 1] of haar moeder.
De officier van justitie acht bewezen dat de facturen vals waren, omdat de daarop vermelde bedragen volgens hem niet door [naam cliënt 1] verschuldigd waren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van dit feit, omdat de inhoud van de facturen niet in strijd met de werkelijkheid was. [naam zorginstelling] brengt de cliënt kosten in rekening voor de huur van de kamer en daarnaast de kosten van de aan de bewoner verleende zorg.
Wanneer door een bewoner voor de zorgkosten een PGB is aangevraagd leert de ervaring dat dit PGB doorgaans met terugwerkende kracht vanaf de dag van aanvraag van dat PGB wordt toegekend. Bij binnenkomst op [naam zorginstelling] had de moeder van [naam cliënt 1] aangegeven dat voor [naam cliënt 1] een PGB was aangevraagd, maar nog niet was toegekend. Hiervan is de verdachte toen ook uitgegaan.
Volgens de verdachte is met [naam cliënt 1] en haar moeder toen afgesproken dat [naam cliënt 1] op dat moment alleen nog maar de kamerhuur hoefde te betalen totdat het PGB zou zijn toegekend. Na toekenning van het PGB zouden ook de zorgkosten daaruit voldaan worden.
Omdat [naam cliënt 1] uiteindelijk pas in december 2014 en met ingang van 6 oktober 2014 haar PGB toegekend kreeg, maar wel al vanaf medio juni 2014 al in [naam zorginstelling] was verzorgd, mocht [naam zorginstelling] haar daarvoor zelf factureren.
Dat het CIZ (Centrum Indicatiestelling zorg) later een lagere inschaling heeft gemaakt van de zorgzwaarte, die [naam cliënt 1] nodig had, dan de zorg die tot dan toe aan [naam cliënt 1] was verleend kan de verdachte niet verweten worden.
Volgens de verdachte en haar partner zijn de bedoelde (tijdelijke) facturen verstuurd om [naam cliënt 1] te laten inzien hoeveel zorg aan haar is verleend. Volgens de verdachte hoefden de facturen niet eens door haar betaald te worden, maar waren ze nodig om de administratie kloppend te maken. Er was immers in die periode wel voor dat bedrag zorg verleend aan [naam cliënt 1] . De [naam cliënt 1] en haar moeder zouden hiervan ook op de hoogte zijn geweest.
Wil sprake zijn van valsheid in geschrift zoals aan de verdachte is tenlastegelegd moet komen vast te staan dat die facturen, toen ze werden opgesteld, opzettelijk in strijd met de waarheid zijn opgemaakt of gebruikt. Voor de tenlastegelegde oplichting moet dan ook nog bewezen worden dat de verdachte daarmee heeft geprobeerd [naam cliënt 1] of haar moeder zo ver te krijgen dat zij de in facturen vermelde bedragen ook zouden gaan betalen aan [naam zorginstelling] .
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank van oordeel is dat vraagtekens gezet kunnen worden bij de wijze waarop de verdachte en de medeverdachte de administratie en bedrijfsvoering van [naam zorginstelling] hadden georganiseerd.
Uit de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kan echter niet worden vastgesteld dat de verdachte met het (doen) opmaken van de facturen strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld zoals is tenlastegelegd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[naam cliënt 1] heeft in de maanden juni tot en met oktober 2014 daadwerkelijk zorg ontvangen in [naam zorginstelling] (hoezeer men misschien ook over de kwaliteit daarvan kan twisten).
Het feit dat er in december 2014 uiteindelijk een lager zorgprofiel voor [naam cliënt 1] is vastgesteld (zodat [naam cliënt 1] dus minder zorg bleek te hebben dan op de facturen is vermeld), brengt nog niet zonder meer mee dat dit bij de verdachte bij het opmaken van de facturen over de daaraan voorafgaande maanden al bekend had moeten zijn en zij dus opzettelijk op basis van een foute zorgzwaarte zorg heeft geleverd en gefactureerd.
Ook kan niet bewezen worden dat bij [naam cliënt 1] in het geheel geen kosten voor de zorg in rekening gebracht hadden mogen worden. De verklaring van de moeder van [naam cliënt 1] , dat zij tot het PGB alleen de huur hoefde te betalen, is daarvoor niet voldoende. In het licht van de verklaring van de verdachte hierover lijkt deze afspraak eerder te hebben gezien op het moment waarop die kosten betaald moesten worden en niet zozeer op de verschuldigdheid van die kosten op zich.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of de inhoud van de facturen opzettelijk in strijd met de werkelijkheid door de verdachte of de medeverdachte is opgemaakt. Nu van [naam cliënt 1] of haar moeder evenmin betaling is gevraagd van die facturen, kan ook niet geconcludeerd worden dat de verdachte [naam cliënt 1] of haar moeder met die facturen heeft geprobeerd op te lichten zoals is tenlastegelegd.
De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit feit (het plaatsen van een valse handtekening onder een afbetalingsregeling) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Feit 3
De verdachte wordt verweten dat zij, samen met de medeverdachte, de aan [naam cliënt 1] toebehorende bankpas en bankbescheiden van de ING heeft gestolen, dan wel verduisterd.
De officier van justitie acht de tenlastegelegde diefstal bewezen omdat de verdachte en de medeverdachte deze bankpas en bankbescheiden onder zich hebben genomen en daar dus als heer en meester over hebben beschikt.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Het klopt dat de bankpassen door de verdachte, de medeverdachte of begeleiders van [naam zorginstelling] voor de bewoners werden bewaard, maar het klopt volgens de verdediging niet dat de bewoners daarover niet konden beschikken. Zoals de verdachte heeft verklaard werd de bankpas in een eigen kluisje (geldkistje) van de bewoner gelegd. Iedere bewoner had daarvan een eigen sleutel. Op een gegeven moment heeft de begeleiding wel de sleutels van de kluisjes beheerd. Overeenkomstig de binnen [naam zorginstelling] geldende huisregels kon de bewoner de bankpas gewoon dagelijks meekrijgen, maar moest bij gebruik van de pas daarover wel verantwoording worden afgelegd. Dit was juist ter bescherming tegen diefstal en eventueel onverantwoord betaal- of pingedrag van de cliënt.
Wil sprake zijn van diefstal of verduistering van bankpassen of bankbescheiden dan moet wettig en overtuigend bewezen zijn dat de eigenaar van die goederen niet langer over die goederen kan beschikken en dat deze uit de beschikkingsmacht van de eigenaar zijn gebracht.
Op grond van de verklaring van de verdachte, de overgelegde huisregels en de verklaringen van bewoners is aannemelijk geworden dat de bankpassen van de bewoners in geldkistjes werden bewaard en dat de sleutels van de geldkistjes van de bewoners door [naam zorginstelling] werden beheerd. Dit brengt echter nog niet zonder meer mee dat de inhoud van die kluisjes daarmee wederrechtelijk door de verdachte of [naam zorginstelling] is toegeëigend.
Uit de verklaringen van de bewoners zelf en de overgelegde afschriften van de bankrekeningen van de bewoners valt namelijk af te leiden dat er door de bewoners zelf nog steeds veelvuldig kleine betalingen (eten, drinken, cosmetica etc.) met die bankpassen werden gedaan. Dit is in lijn met de verklaring van de verdachte dat men zelf van de bankpassen gebruik kon maken.
Het enkele feit dat bewoners alleen onder begeleiding van [naam zorginstelling] toegang kregen tot hun bankpassen wil dan ook nog niet zeggen dat de verdachte daarmee zodanig als heer en meester over de bankpassen heeft beschikt dat de (volledige) beschikkingsmacht van de eigenaar van de bankpas is komen te ontbreken.
De verdachte wordt dan ook van de tenlastegelegde diefstal of verduistering vrijgesproken.
Feit 4
De verdachte wordt verweten dat zij, samen met de medeverdachte, meerdere geldbedragen heeft weggenomen van de bankrekening van [naam cliënt 1] . Zij zou zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan diefstal dan wel verduistering van dat geld.
De officier van justitie acht de diefstal van het geld bewezen. Hij wijst daarbij op de eerder tenlastegelegde diefstal of verduistering van de bankpas door de verdachte. De omschrijving die is vermeld bij een groot deel van de afboekingen kan volgens hem ook niet kloppen en duidt er op dat de betalingen in ieder geval niet door [naam cliënt 1] zijn gedaan.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft besproken kan, anders dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan, niet bewezen worden dat alleen de verdachte of haar medeverdachte over de bankpas van [naam cliënt 1] heeft kunnen beschikken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte of de medeverdachte degene is geweest die de in de tenlastelegging omschreven afboekingen en opnames heeft verricht en dat die betalingen buiten medeweten of zonder toestemming van [naam cliënt 1] hebben plaatsgevonden.
De rechtbank kan dit op basis van de inhoud van het dossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen.
Het is namelijk niet uit te sluiten dat met betrekking tot een deel van de genoemde overboekingen en geldopnames afspraken zijn gemaakt met [naam cliënt 1] en dat die betalingen dus niet zonder haar medeweten of instemming zijn gedaan. De vraag of die afspraken tussen [naam cliënt 1] en [naam zorginstelling] over die betalingen onbehoorlijk of verwerpelijk zijn geweest en daarom door [naam cliënt 1] “diefstal” genoemd worden, staat niet ter beoordeling aan de rechtbank. Hier lopen spraakgebruik en het stafrecht uiteen.
De verdachte en de medeverdachte verklaren dat die afspraken met [naam cliënt 1] zijn gemaakt en dat daar door overboekingen uitvoering aan is gegeven. [naam cliënt 1] beaamt dat ook.
In zoverre kan de strafrechtelijk tenlastegelegde diefstal van die bedragen dus niet bewezen worden.
Daarnaast valt uit het dossier af te leiden dat bewoners van de zorginstelling onder begeleiding van een medewerker van [naam zorginstelling] ook samen gingen pinnen en zij (maar ook anderen) op dat moment dus de beschikking kunnen hebben gehad over de bankpas en opnames hebben kunnen doen. Ook heeft [naam cliënt 1] (al dan niet onder begeleiding) zelf overboekingen kunnen verrichten.
Dat geheel aan feiten en omstandigheden maakt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte of de medeverdachte moet zijn geweest die de tenlastegelegde bedragen heeft overgeboekt of heeft opgenomen.
De verdachte wordt daarom ook van dit feit vrijgesproken.
Feit 5
Onder dit feit wordt de verdachte verweten dat zij, samen met de medeverdachte, een huurcontract valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst door de met [naam cliënt 2] overeengekomen maandhuur te veranderen. Indien dit niet tot een bewezenverklaring leidt, dan wordt de verdachte verweten dat zij dit valse of vervalste huurcontract aan [naam cliënt 2] heeft doen toekomen.
De moeder van [naam cliënt 2] heeft verklaard dat er aanvankelijk een bedrag van € 210,- op de huurovereenkomst was vermeld, maar dat de op de huurovereenkomst vermelde huur per 1 januari 2015 handmatig en zonder medeweten van haar en [naam cliënt 2] zou zijn aangepast naar € 550,-.
Weliswaar blijkt uit de overgelegde huurovereenkomst dat de daarin genoemde huur handmatig is aangepast, maar wil sprake zijn een vervalsing of valsheid, dan moet vast komen te staan dat dat bedrag buiten medeweten of instemming van betrokkenen zo is aangepast en niet overeenkomt met de werkelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat dat niet onomstotelijk is komen vast te staan.
[naam cliënt 2] heeft verklaard dat de huur niet is aangepast geweest en de handmatige aanpassing op het contract naar een bedrag van € 550,-- vals is. De rechtbank kan echter niet van die verklaring uitgaan, omdat [naam cliënt 2] zelf immers ook heeft verklaard dat de volledige huur € 550,- bedroeg. Bovendien is dat huurbedrag van € 550,- ook maandenlang zo aan [naam zorginstelling] overgemaakt. De rechtbank kan daarmee niet vaststellen of de aanpassing op het contract met het voor bewezenverklaring benodigde oogmerk van vervalsing van het bedrag is geschied of dat het een aanpassing betrof die overeenkwam met hetgeen met [naam cliënt 1] was afgesproken.
De rechtbank komt dan ook tot vrijspraak voor dit feit.
Feit 6
De verdachte wordt verweten dat zij, samen met de medeverdachte, [naam cliënt 2] en/of haar moeder heeft opgelicht door haar een bedrag van € 3.335,- te laten betalen voor verzorging en begeleiding van [naam cliënt 2] , terwijl dat bedrag in werkelijkheid niet verschuldigd was.
Vaststaat op grond van de aangifte en de verklaring van de verdachte dat de zorgkosten over de maand januari 2015 feitelijk dubbel zijn gedeclareerd. De moeder van [naam cliënt 2] heeft namelijk in december 2014 de maandelijkse factuur van [naam zorginstelling] voor de zorg van [naam cliënt 2] ontvangen en betaald. In 2014 werd de zorg, conform de toen geldende regelgeving, nog maandelijks vooruit gedeclareerd bij de PGB-houder zelf en door deze betaald. De factuur van december 2014 zag dus op de te verlenen zorg in januari 2015.
Per januari 2015 is de wettelijke systematiek echter gewijzigd, zodat [naam zorginstelling] niet langer bij de PGB-houder moest declareren, maar de factuur rechtstreeks moest indienen bij de SVB, die het verschuldigde bedrag dan vanuit het PGB direct aan de zorginstelling zou gaan betalen. Deze betaling geschiedde echter achteraf voor de in de maand tevoren geleverde zorg. Omdat de verdachte in januari 2015 bij de SVB heeft gedeclareerd, heeft [naam zorginstelling] dus feitelijk nogmaals geld ontvangen voor de in januari 2015 geleverde zorg aan [naam cliënt 2] .
De verdediging heeft aangevoerd dat het klopt dat er voor de zorg in januari 2015 uiteindelijk dubbel is betaald, maar stelt dat dat is veroorzaakt door een voor de verdachte ondoorzichtige wijziging van de systematiek van betalingen en dat er bij de verdachte geen opzet in het spel is geweest. De verdediging stelt dat er hooguit sprake is geweest van een fout in de administratieve verwerking.
Wil sprake kunnen zijn van oplichting, zoals is tenlastegelegd, dan moet in dit geval bewezen worden dat de verdachte de factuur van december 2014 aan [naam cliënt 2] en/of haar moeder heeft verstuurd met het oogmerk om haar de zorgkosten van de maand januari 2015 ten onrechte dubbel te laten betalen.
Hiervan is de rechtbank echter onvoldoende gebleken.
Het versturen van de maandelijkse zorgfactuur in december 2014 kan, gezien de tot dan toe gehanteerde praktijk, niet als ongebruikelijk worden aangemerkt. Het enkele feit dat de verdachte op dat moment al bekend had kunnen en moeten zijn met het feit dat er in 2015 een stelselwijziging ten aanzien van de wijze van factureren zou plaatsvinden, is - mede gezien de complexe systematiek van de regelgeving rondom het PGB - naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat bij de verdachte al in december 2014 met het versturen van de tot dan toe gebruikelijke maandelijkse factuur sprake zou zijn geweest van opzet om onder valse voorwendselen geld bij [naam cliënt 2] of haar moeder voor de zorg van januari 2015 te declareren. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanwijzingen. Ook van dit feit zal de verdachte worden vrijgesproken.
Feit 7
Onder dit feit wordt de verdachte verweten dat zij, samen met de medeverdachte, een geldbedrag van € 60,- heeft gestolen van [naam cliënt 2] . Dit bedrag zou zonder medeweten van [naam cliënt 2] van haar rekening zijn overgemaakt naar de rekening van [naam zorginstelling] .
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte, al dan niet samen met de medeverdachte, een geldbedrag van € 60,- heeft weggenomen van [naam cliënt 2] . [naam cliënt 2] heeft immers verklaard dat zij zelf dit bedrag aan [naam zorginstelling] heeft overgemaakt. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachte of de medeverdachte het geld heeft gestolen. Mogelijk valt de verdachte daarbij moreel het nodige te verwijten, maar dat is niet voldoende voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

6.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen vorderen een vergoeding van respectievelijk - na vermindering van eis - € 10.304,75 en € 4115,43 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de vorderingen betwist en ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 1] , mocht deze toch worden toegewezen, een beroep gedaan op verrekening.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet zal worden toegepast.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en R.J. Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. primair)
(bijlage 2 bij de getuigenverklaring 2016022178-32 van [naam getuige] van 22 mei 2018)
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 december 2014 te
Hoogvliet-Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen
en in vereniging met een ander geschriften, die bestemd waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst met
het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken, te weten
- een factuur van 2.182 euro met factuurnummer [nummer factuur 1] en factuurdatum 20-6-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 2] en factuurdatum 20-7-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 3] en factuurdatum 20-8-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 4] en factuurdatum 20-9-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 5] en factuurdatum 20-10-2014
en bestaande die valsheid eruit dat de op die facturen vermelde bedragen niet
daadwerkelijk verschuldigd waren/niet daadwerkelijk betaald hoefden te worden
(subsidiair)
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 december 2014 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader
voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een
valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel
van verdichtsels,
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van enig goed,
het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het
aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
het betalen van geldbedragen
- een factuur van 2.182 euro met factuurnummer [nummer factuur 1] en factuurdatum 20-6-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 2] en factuurdatum 20-7-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 3] en factuurdatum 20-8-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 4] en factuurdatum 20-9-2014
en/of
- een factuur van 4.364 euro met factuurnummer [nummer factuur 5] en factuurdatum 20-10-2014
aan die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] heeft doen toekomen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. ( primair)
(bijlage 4 bij de getuigenverklaring 2016022178-32 van [naam getuige] van 22 mei 2018)
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 december 2014 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen
en in vereniging met een ander een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten een brief gedateerd 30 oktober 2014, inhoudende
het bestaan van een afbetalingsregeling (voor een bedrag van euro 18.000)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door valselijk een
handtekening te plaatsen (welke handtekening moet doorgaan voor de
handtekening van [naam slachtoffer 1] ) met het oogmerk om het als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. ( primair)
(bijlage 5 bij de getuigenverklaring 2016022178-32 van [naam getuige] van 22 mei 2018)
zij in of omstreeks 1 juni 2014 tot en met 31 januari 2016 te Hoogvliet
Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen een bankpas en/of bankbescheiden van de ING, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader;
(subsidiair)
zij in of omstreeks 1 juni 2014 tot en met 31 januari 2016 te Hoogvliet
Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander opzettelijk een bankpas en/of bankbescheiden van de
ING, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededader, welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader anders dan door
misdrijf, te weten als zorgondernemer en/of als beheerder van de financiën van
die [naam slachtoffer 1] , onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
4. ( primair)
(bijlage 12 bij de getuigenverklaring 2016022178-32 van [naam getuige] van 22 mei 2018)
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 4 januari 2016 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen
en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van bankrekening
[rekeningnummer] , te weten
-euro 70 (geboekt op 16 maart 2015 onder vermelding van administratie februari
en maart)
-euro 420 (geboekt op 16 maart 2015 onder vermelding van Huur januari 2015)
-euro 450 (geboekt op 7 april 2015 onder vermelding van huur april)
-euro 170 (geboekt op 28 april 2015)
-euro 830 (geboekt op 29 april 2015)
-euro 794 (geboekt op 28 april 2015 onder vermelding van Achterstallige
betaling Begeleiding)
-euro 48 (geboekt op 4 mei 2015 onder vermelding van eten vergeten)
-euro 20 (geboekt op 5 mei 2015 onder vermelding van koffie zet app)
-euro 160 (geboekt op 5 mei 2015 onder vermelding van Lowbudget adm periode
van januari tot april)
-euro 150 (geboekt op 11 mei 2015 onder vermelding van Afbetalingsplan
geleverde begeleiding 1 ste betaling
-euro 227,75 (geboekt op 22 mei 2015)
-euro 900 (geboekt op 25 mei 2015)
-euro 35 (geboekt op 8 juni 2015 onder vermelding van adm juni)
-euro 180 (geboekt op 15 juni 2015 onder vermelding van terug betaling)
-euro 1.000 (geboekt op 6 juli 2015)
-euro 600 (geboekt op 24 juli 2015)
-euro 250 (geboekt op 3 augustus 2015 onder vermelding van achterstal)
-euro 550 (geboekt op 3 augustus 2015 onder vermelding van Huur augustus 2015)
-euro 650 (geboekt op 5 augustus 2015)
-euro 1.000 (geboekt op 21 oktober 2015)
-euro 800 (geboekt op 23 november 2015)
-euro 550 (geboekt op 1 december 2015 onder vermelding van Huur augustus 2015)
-euro 1.000 (geboekt op 4 december 2015)
-euro 1.000 (geboekt op 23 december 2015)
-euro 550 (geboekt op 4 januari 2016)
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededader;
(subsidiair)
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 4 januari 2016 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen
en in vereniging met een ander opzettelijk geldbedragen van bankrekening
[rekeningnummer] , te weten
-euro 70 (geboekt op 16 maart 2015 onder vermelding van administratie februari
en maart)
-euro 420 (geboekt op 16 maart 2015 onder vermelding van Huur januari 2015)
-euro 450 (geboekt op 7 april 2015 onder vermelding van huur april)
-euro 170 (geboekt op 28 april 2015)
-euro 830 (geboekt op 29 april 2015)
-euro 794 (geboekt op 28 april 2015 onder vermelding van Achterstallige
betaling Begeleiding)
-euro 48 (geboekt op 4 mei 2015 onder vermelding van eten vergeten)
-euro 20 (geboekt op 5 mei 2015 onder vermelding van koffie zet app)
-euro 160 (geboekt op 5 mei 2015 onder vermelding van Lowbudget adm periode
van januari tot april)
-euro 150 (geboekt op 11 mei 2015 onder vermelding van Afbetalingsplan
geleverde begeleiding 1 ste betaling
-euro 227,75 (geboekt op 22 mei 2015)
-euro 900 (geboekt op 25 mei 2015)
-euro 35 (geboekt op 8 juni 2015 onder vermelding van adm juni)
-euro 180 (geboekt op 15 juni 2015 onder vermelding van terug betaling)
-euro 1.000 (geboekt op 6 juli 2015)
-euro 600 (geboekt op 24 juli 2015)
-euro 250 (geboekt op 3 augustus 2015 onder vermelding van achterstal)
-euro 550 (geboekt op 3 augustus 2015 onder vermelding van Huur augustus 2015)
-euro 650 (geboekt op 5 augustus 2015)
-euro 1.000 (geboekt op 21 oktober 2015)
-euro 800 (geboekt op 23 november 2015)
-euro 550 (geboekt op 1 december 2015 onder vermelding van Huur augustus 2015)
-euro 1.000 (geboekt op 4 december 2015)
-euro 1.000 (geboekt op 23 december 2015)
-euro 550 (geboekt op 4 januari 2016)
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of haar mededader, welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar
mededader anders dan door misdrijf, te weten als zorgondernemer en/of als
beheerder van de financiën van die [naam slachtoffer 1] , onder zich had(den),
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5. ( primair)
(huurcontract dossier p. 38)
zij in of omstreeks de periode van 7 april 2014 tot en met 23 februari 2016 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen
en in vereniging met een ander een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten een huurcontract valselijk heeft opgemaakt en/of
heeft vervalst, door de maandhuur te veranderen van euro 210,- in euro 550,-
(terwijl de maandhuur inmiddels euro 250,- bedroeg)
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
(subsidiair)
zij in of omstreeks 1 augustus 2014 tot en met 31 augustus te Hoogvliet
Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk
opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit
te dienen, te weten een huurcontract met gewijzigde huur als ware het echt en
onvervalst, door het te doen toekomen aan [naam slachtoffer 3] ;
6.
(bankafschrift p. 84, factuur p. 85)
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 31 januari 2015
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig
goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens,
het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
de betaling van een geldbedrag van euro 3.335, door een factuur voor
verzorging en begeleiding in januari 2015 te doen toekomen aan die [naam slachtoffer 3] en
/of die [naam slachtoffer 4] , terwijl dat geldbedrag niet door die [naam slachtoffer 3] en/of die
[naam slachtoffer 4] verschuldigd was;
7.
(bankafschrift p. 184)
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 10 april 2015 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in ieder geval in Nederland tezamen
en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van euro 60 (datum 08-04-2015
onder vermelding van Wat jullie te goed hebben van mij voor mijn fouten), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader.