Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 7 april 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de brief van de rechtbank over het voornemen tot verwijzing.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, eigenaar van een pand in Leerdam, gedaagde aangeklaagd voor schadevergoeding na een brand in het pand. De brand, die op 17 juni 2017 plaatsvond, was het gevolg van een hennepkwekerij die door gedaagde was opgezet. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 276.500,00, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, omdat de opstalverzekeraar niet tot schadevergoeding overging door de omstandigheden van de brand. Gedaagde voerde verweer en vroeg om afwijzing van de vorderingen.
De rechtbank constateerde dat de vorderingen van eiser verband hielden met een huurovereenkomst, en op basis van artikel 93 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) was de kantonrechter bevoegd om deze zaak te behandelen. Aangezien eiser zijn vordering niet bij de kamer voor kantonzaken had ingediend, besloot de rechtbank de zaak ambtshalve te verwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op grond van artikel 71 lid 2 Rv. De rechtbank had eerder partijen geïnformeerd over dit voornemen en er waren geen bezwaren gemaakt.
De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2020 verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 16 september 2020. Partijen werden erop gewezen dat zij niet verplicht waren om een advocaat te hebben en dat het griffierecht verlaagd zou worden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. N. Freese.