ECLI:NL:RBROT:2020:787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
FT EA 19/1488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw onbetaald gelaten schulden

In deze zaak heeft verzoekster op 18 oktober 2019 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 7 januari 2020 is verzoekster gehoord. De heer [naam 1], vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders, heeft op 31 december 2019 een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft een schuldenlast van € 83.031,76, waarvan de vordering van BSR inmiddels is voldaan. De resterende vordering van [naam 1] bedraagt € 66.390,97. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest in het onbetaald laten van haar schulden. De goede trouw is een vereiste voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling, en de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoende inspanningen heeft geleverd om haar schulden te voldoen. Verzoekster heeft nagelaten om een betalingsregeling te treffen met [naam 1], wat heeft geleid tot een gerechtelijke procedure en een veroordeling tot betaling van € 45.000,-. De rechtbank concludeert dat verzoekster geen saneringsgezinde houding heeft getoond en dat er geen feiten zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 januari 2020
[verzoekster],
[adres verzoekster]
[woonplaats verzoekster] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 18 oktober 2019 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van
7 januari 2020.
De heer [naam 1] , vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: [naam 1] ), heeft op 31 december 2019 een verweerschrift ingediend.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet
€ 83.031,76. Uit het verweerschrift en verhandelde ter zitting is gebleken dat de vordering van BSR (€ 241,77) inmiddels volledig is betaald, zodat alleen de vordering van [naam 1] resteert. Volgens het verzoekschrift bedraagt deze € 82.789,99. Volgens [naam 1] bedraagt zijn vordering thans € 66.390,97, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft een schuld aan de heer [naam 1] van - momenteel - € 66.390,97. De schuld vloeit voort uit een tussen [naam 1] en verzoekster gesloten overeenkomst van geldlening. [naam 1] heeft verklaard dat hij steeds bereid is geweest om een acceptabele betalingsregeling te treffen. Verzoekster heeft nagelaten om met [naam 1] een regeling te treffen om de schuld in te lopen, waardoor [naam 1] zich uiteindelijk in 2017 genoodzaakt heeft gezien om een gerechtelijke procedure te starten. In die procedure is verzoekster bij vonnis van 11 juli 2018 veroordeeld tot betaling van € 45.000,-, te vermeerderen met de reeds verschenen rente tot datum dagvaarding (€ 31.504,93) en de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De totale vordering bedroeg aanvankelijk € 82.789,99.
De oorspronkelijke vordering is weliswaar ouder dan vijf jaar, maar het is aan de opstelling van verzoekster te wijten dat [naam 1] zich voor de voldoening van zijn schuld tot de rechtbank heeft moeten wenden. De schuld is dan ook niet te goeder trouw blijven voortbestaan. Verzoekster heeft vermogensbestanddelen zoals de jaarlijkse rentebetalingen van in totaal € 3.000,- per jaar die voortvloeien uit de twee schuldigerkenningen uit 2006 en 2007 van de ouders van verzoekster aan verzoekster niet aangewend om de schuld aan [naam 1] te voldoen. Datzelfde geldt voor een bedrag van € 17.500,- dat de heer [naam 2] aan verzoekster verschuldigd was: verzoekster heeft op 3 mei 2018 een ‘bewijs van betaling’ getekend waarin stond vermeld dat [naam 2] haar niets meer verschuldigd was. Dit bleek feitelijk onjuist te zijn en via een derdenbeslag heeft [naam 1] bij [naam 2] het desbetreffende bedrag van € 17.500,- kunnen incasseren. Verzoekster heeft aldus haar schuld aan [naam 1] bewust onbetaald gelaten. Het had op de weg van verzoekster gelegen om eerder, maar in elk geval na het vonnis van 11 juli 2018, met [naam 1] in contact te treden om betalingsregelingen af te spreken voor het inlopen van de schuld en haar toekomende bedragen daartoe aan te wenden. In plaats daarvan heeft verzoekster zich meteen aangemeld bij schuldhulpverlening en getracht om via een dwangakkoord of wettelijke schuldsaneringsregeling tegen minimale vergoeding onder de schuld aan [naam 1] uit te komen. Verzoekster heeft met haar handelen naar het oordeel van de rechtbank geen blijk gegeven van een saneringsgezinde houding.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020. [1]