Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Avres (hierna: schuldhulpverlening);
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster had een verzoek ingediend om haar schuldeiser, [naam 1], te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De schuldeiser had echter geweigerd om in te stemmen met de regeling, die voorzag in een uitkering van slechts 2,24% van de totale vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeiser, [naam 1], de enige schuldeiser was en dat zijn belangen zwaarder wogen dan die van verzoekster. De rechtbank oordeelde dat het aanbod van verzoekster niet het maximaal haalbare was, omdat er onvoldoende bewijs was dat verzoekster al haar inkomsten en vermogensbestanddelen had opgegeven. Bovendien bleek dat verzoekster nog een vordering had op een derde, wat haar financiële situatie verder compliceerde. De rechtbank concludeerde dat de weigering van [naam 1] om in te stemmen met de schuldregeling in redelijkheid gerechtvaardigd was, en heeft het verzoek om hem te bevelen in te stemmen met de regeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.