ECLI:NL:RBROT:2020:785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
C/00/00/000 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onjuiste informatie over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De schuldenares was op 14 september 2018 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling op basis van de hardheidsclausule, ondanks dat zij een aanzienlijke schuldenlast had van bijna € 47.000,-. Tijdens de toelatingszitting had zij aangegeven dat zij arbeidsgeschikt was en haar uren wilde uitbreiden. Echter, twee weken na de toelating meldde zij aan de bewindvoerder dat zij arbeidsongeschikt was en psychische klachten had, waardoor zij niet kon werken. De bewindvoerder heeft vervolgens de rechter-commissaris verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenares volgens hen een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven tijdens de toelatingszitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares bij de toelatingszitting niet eerlijk was over haar psychische klachten en dat deze klachten al bestonden ten tijde van de toelating. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares niet voldoende had gedaan om haar verplichtingen na te komen en zich niet voldoende had ingespannen om weer arbeidsgeschikt te worden. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares de informatie over haar psychische toestand had achtergehouden om in de schuldsaneringsregeling te komen. Dit leidde tot de beslissing om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, van de Faillissementswet.

De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er waren geen baten beschikbaar om de schuldeisers te voldoen. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.C.A.M. Los en griffier J. Hillen-Huizer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 28 januari 2020
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 september 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam schuldenares],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: K.F. Petridis.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 5 november 2019 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft op 19 november 2019 de rechtbank een brief gestuurd met daarin de laatste stand van zaken.
De waarnemend bewindvoerder de heer M.A.T. Noordzij en schuldenares zijn, in het bijzijn van haar partner de heer [naam partner] en een begeleidster mevrouw [naam begeleidster] , gehoord ter terechtzitting van 26 november 2019.
De rechtbank heeft de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging aangehouden tot 21 januari 2020 om schuldenares in de gelegenheid te stellen een verklaring op te laten stellen door haar (voormalig) behandelend psycholoog.
De bewindvoerder heeft als bijlage bij haar brief van 14 januari 2020 een verklaring over schuldenares gevoegd. Het betreft een ongetekende verklaring van 20 december 2019, blijkbaar opgesteld door GZ-psycholoog [naam psycholoog 1] en psycholoog [naam psycholoog 2] . De bewindvoerder heeft haar voordracht tot tussentijdse beëindiging gehandhaafd.
Bij brief van 16 januari 2020 heeft de rechtbank de bewindvoerder en schuldenares geïnformeerd dat de uitspraak inzake de voordracht tot tussentijdse beëindiging is aangehouden tot 28 januari 2020.

2.De feiten

- Schuldenares is naar aanleiding van het door haar ingediende verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling gehoord ter zitting van 24 augustus 2018. Haar schuldenlast bedroeg bijna € 47.000,-. Zij is met toepassing van de hardheidsclausule toegelaten op 14 september 2018. De rechtbank heeft daarbij - kort en zakelijk weergegeven - overwogen dat er voldoende aanleiding was om het verzoek af te wijzen, omdat schuldenares nieuwe schulden was aangegaan toen zij al problematische schulden had en zij niet te goeder trouw een belastingschuld van ruim € 20.000,- heeft laten ontstaan. Omdat schuldenares vanaf oktober 2015 beschermingsbewind had, inmiddels een betaalde baan had en volgens de beschermingsbewindvoerder heel gemotiveerd was, heeft de rechtbank geoordeeld dat schuldenares toch kon worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
- Uit de aantekeningen van de toelatingszitting blijkt dat schuldenares heeft verklaard dat zij per 3 september 2018 20 uur per week zou gaan werken en haar best zou doen om fulltime te gaan werken. De rechtbank heeft schuldenares gewezen op het risico van een tussentijdse beëindiging als zij niet aan de (aanvullende) sollicitatieplicht zou voldoen.
- Op 25 september 2018 heeft het huisbezoek door de bewindvoerder plaatsgevonden. Schuldenares heeft bij die gelegenheid aangegeven dat zij mogelijk arbeidsongeschikt was. De bewindvoerder heeft verzocht om stukken ter onderbouwing aan hem te verstrekken.
- De werkgever van schuldenares is in januari 2019 failliet gegaan. Schuldenares heeft parttime gewerkt tot en met maart 2019.
- Op 9 april 2019, na ontvangst van het tweede verslag van de bewindvoerder, heeft de griffier schuldenares per brief laten weten dat zij de bewindvoerder beter moet informeren (zij had de bewindvoerder niet geïnformeerd over de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst) en dat zij voldoende moet solliciteren, omdat zij anders rekening moet houden met een tussentijds beëindiging.
- Op 18 april 2019 heeft schuldenares bij individuele begeleiding in het kader van de WMO aangevraagd. Op 23 april 2019 is die voor drie maanden toegewezen. Het gaat om ondersteuning op het gebied van financiën, dagbesteding, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid en activiteiten dagelijks leven.
- Per e-mail van 23 april 2019 aan de bewindvoerder heeft schuldenares onder meer geschreven:
“(…) ik zou graag voor voorlopig vrijstelling willen krijgen voor het solliciteren na een baan op dit moment ben ik niet in staat om te werken.”
- Op 17 juni 2019 is schuldenares gehoord door de waarnemend rechter-commissaris. Als verklaring van schuldenares is in het proces-verbaal van dat verhoor onder meer opgenomen:
“(…) Het klopt dat ik tijdens de toelatingszitting op 14 september 2018 heb gezegd dat ik voor 20 uur aan het werk zou gaan en dat ik zou proberen om dit te verhogen naar 36 uur. Het klopt ook dat ik vervolgens bij het huisbezoek aan de heer [naam 1] heb gevraagd of ik voorlopig niet meer dan 20 uur hoefde te werken. Dat was al heel moeilijk voor mij; ik had paniekaanvallen. Ik hoor de bewindvoerder zeggen dat het huisbezoek heeft plaatsgevonden op 25 september 2018; dus 11 dagen na de toelatingszitting. De problemen speelden al bij de toelating, maar minder extreem. U vraagt mij waarom ik daar toen geen melding van gemaakt heb. Het ging er toen om dat we erin kwamen.”
- Op 8 juli 2019 is schuldenares gezien door arts [naam arts] van Medimark. Er zijn door [naam arts] twee rapporten (“Doktersformulier WSNP keuring”) opgesteld. In die formulieren staat onder meer vermeld:
“(…) Betrokkene heeft reeds bijna 2 jaar medische klachten. (…)

Zij is overspannen. Heeft angst- en paniekaanvallen. (…) begonnen in september 2018. (…) Sinds 24 mei gesprekken bij psycholoog. (…) reeds drie gesprekken gehad. (…) heeft rugklachten reeds maanden. (…) Heeft maagverkleining gehad 4 jaar geleden. (…) Zij geeft aan dat zij niet kan werken vanwege mentale en lichamelijke klachten. (…) Conclusie: niet belastbaar in werk. (…) Datum arbeidsongeschiktheid: september 2018 (…) 100% (…) verwachte duur van de Arbeidsongeschiktheid: Nog onduidelijk. Is er herstel te verwachten: voorlopig niet. Mogelijke datum van herbeoordeling: 5 jaar. (…)”

- Naar aanleiding van vragen van de bewindvoerder aan Medimark met betrekking tot de betrouwbaarheid van het rapport van dokter [naam arts] heeft de heer [naam 2] van Medimark per e-mail van 19 augustus 2019 onder meer geschreven:
“(…) Het rapport van dokter [naam arts] geeft haar indrukken weer van deze cliënt (…) niet afgesproken dat wij rapporten bij de behandelend sector gaan opvragen. Ik heb toen ook afgesproken dat de bevindingen van onze arts verder niet ter discussie gesteld kunnen gaan worden.(…)”.
- Per brief van 5 september 2019 van de secretaris van de rechter-commissaris aan de bewindvoerder is schuldenares met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2018 gedurende de hele regeling vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
- Op 2 oktober 2019 heeft de bewindvoerder een verzoek voordracht tussentijdse beëindiging ingediend. Daarbij heeft zij onder meer gesteld dat schuldenares ten tijde van toelating een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Vanwege de onjuiste voorstelling van zaken frustreert schuldenaar een positief verloop van haar regeling, aldus de bewindvoerder.
- De rechter-commissaris heeft op 5 november 2019 de voordracht tot tussentijdse beëindiging voor akkoord ondertekend. Als standpunt van de rechter-commissaris is het volgende vermeld:
“Mevrouw is toegelaten met toepassing van de hardheidsclausule. Daarbij speelde een belangrijke rol dat mevrouw een baan had en haar best ging doen om meer uren te krijgen. Er is ter zitting niets gezegd over een onmogelijkheid om te werken. Er is niets gezegd over de angstklachten die blijkens het keuringsrapport vanaf september ’18 speelden. Juist de psychische stabiliteit en het feit dat een schuldenaar betaald werk heeft zijn belangrijke factoren bij toepassing van de hardheidsclausule. Inmiddels is duidelijk dat mevrouw de komende jaren geen betaalde arbeid zal kunnen verrichten. Daar niets te zegen over haar psychische klachten heeft ze de rechtbank onvoldoende toelichting gegeven ten aanzien van de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Ik ondersteun dan ook het verzoek van de bewindvoerder.”
- Op 19 november 2019 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de stand van zaken. Daarbij heeft de bewindvoerder vermeld dat schuldenares de indruk heeft gewekt dat fulltime werk geen problemen zou opleveren en er een afloscapaciteit gegenereerd zou kunnen worden voor de schuldeisers. Schuldenares heeft bij de bewindvoerder aangevoerd dat zij wel voornemens was om te werken, maar dat dit vanwege haar thuissituatie toch niet mogelijk bleek. Per maart 2019 ontving schuldenares een WW-uitkering. Vanaf mei 2019 heeft schuldenares zich ziek gemeld en is haar uitkering omgezet naar een Ziektewetuitkering.
- Op de zitting van 26 november 2019 heeft schuldenares verklaard dat zij ten tijde van de toelatingszitting blij was dat zij werk had en dat zij haar uren zou gaan uitbreiden. Op dat moment was schuldenares niet arbeidsongeschikt. In de periode na de toelatingszitting kreeg schuldenares last van angst- en paniekklachten. Vanaf mei 2019 is schuldenares onder behandeling van een psycholoog. Zij heeft in de periode van mei tot en met september 2019 ongeveer zes afspraken gehad en op de laatste afspraak is zij niet verschenen, omdat ze zich onprettig voelde bij de psycholoog. Schuldenares moet een vragenlijst invullen om een nieuwe psycholoog te krijgen, maar dat heeft ze nog niet gedaan. Schuldenares acht zich niet in staat om te werken omdat zij ‘s-nachts paniekaanvallen heeft waardoor zij overdag geen energie heeft, aldus schuldenares.
- De waarnemend bewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat schuldenares vanaf september 2018 arbeidsongeschikt is verklaard door een keuringsarts. Uit het rapport van de arts blijkt dat er geen onderzoek is gedaan bij schuldenaar en geen informatie is opgevraagd bij de behandelaar van schuldenares. De waarnemend bewindvoerder heeft geen informatie ontvangen over de behandeling bij de psycholoog. Daarnaast is de waarnemend bewindvoerder van mening dat schuldenares bij de toelatingszitting melding had moeten maken van haar psychische klachten. Indien schuldenares bij de toelatingszitting gemeld had dat zij psychische problemen heeft, was zij vermoedelijk niet toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling totdat zij voldoende stabiel was bevonden door een psycholoog. Gelet op de gestelde heftigheid van de klachten van schuldenares en het moment waarop zij hiervan melding heeft gemaakt (tijdens het huisbezoek, elf dagen na toelating) kan de waarnemend bewindvoerder zich niet voorstellen dat deze ten tijde van de toelatingszitting niet aanwezig waren. Op de toelaingszitting is er uitgebreid stilgestaan bij de inspanningsverplichting en schuldenares heeft daar een positief verhaal verteld. Schuldenares zegt nu dat ze bij toelating nog geen klachten had, maar tijdens het verhoor door de waarnemend rechter-commissaris - waar de waarnemend bewindvoerder bij aanwezig was - heeft schuldenares verklaard wat er in het proces-verbaal staat. Ten slotte heeft de waarnemend bewindvoerder ter terechtzitting verklaard dat schuldenares tegenstrijdige verklaringen bij de bewindvoerder heeft afgelegd. De bewindvoerder beschikt over e-mails, gedateerd na toelating, waarin schuldenares in eerste instantie verklaart haar uren op te bouwen, terwijl zij anderzijds heeft gesteld volledig arbeidsongeschikt te zijn.
De begeleidster van schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard dat schuldenares vanaf 2018 arbeidsongeschikt is, maar dat schuldenares tot maart 2019 gewerkt heeft. Schuldenares wil graag werken en ze doet er alles aan om zich beter te voelen om aan haar verplichtingen te voldoen.
- De rechtbank heeft haar beslissing op de voordracht tot tussentijdse beëindiging aangehouden om schuldenares in de gelegenheid te stellen een verklaring van haar psycholoog over te leggen. Per brief van 29 november 2019 aan schuldenares heeft de griffier vermeld welke zes vragen - in ieder geval - aan de psycholoog moesten worden voorgelegd, onder andere de vragen:
* Hoe vaak wordt u behandeld en waaruit bestaat de behandeling?
* Waaruit blijkt dat u zich inzet om de behandeling succesvol te laten zijn?
- De bewindvoerder heeft op 14 januari 2020 een laatste stand van zaken ingediend, inclusief eerder vermelde verklaring van psychologen [naam psycholoog 1] en [naam psycholoog 2] . Bovengenoemde vragen zijn niet beantwoord. De psycholoog heeft verklaard dat schuldenares per 15 mei 2019 onder behandeling is. De gestelde paniekstoornis zou het gevolg zijn van de toelating tot de schuldsaneringsregeling in combinatie met beschermingsbewind. De toelating tot de schuldsaneringsregeling zou bij schuldenares tot meer spanning hebben geleid. De behandeling bij de psycholoog zou er voornamelijk op gericht zijn om schuldenares op een ander manier te leren omgaan met haar zorgen.
De bewindvoerder is van mening dat het discutabel is dat schuldenares de toelating tot de schuldsaneringsregeling aandraagt als oorzaak van haar klachten, daar de schuldsaneringsregeling zorgt voor stabiliteit en de zorg omtrent de afbetaling van de schulden juist wordt weggenomen. Daarbij komt dat schuldenares wordt ondersteund door een beschermingsbewindvoerder, zodat zij de informatie- en afdrachtverplichting niet zelf hoeft na te komen en de kans op het ontstaan van nieuwe schulden wordt geminimaliseerd.
Voorts is de bewindvoerder van mening dat indien deze omstandigheden daadwerkelijk hebben geleid tot klachten bij schuldenares zij eerder adequate hulp had kunnen inschakelen. Schuldenares heeft hier echter nog acht maanden mee gewacht.
Nu er door de psycholoog in zijn geheel niet wordt ingegaan op de drie laatste vragen uit het schrijven van de rechtbank van 29 november 2019, is schuldenares er niet in geslaagd om voldoende aan te tonen dat het standpunt van de bewindvoerder betreffende een tussentijdse beëindiging zou moeten worden aangepast, aldus de bewindvoerder. Tot slot handhaaft de bewindvoerder haar standpunt en verzoekt de schuldsaneringsregeling van schuldenares tussentijds te beëindigen.

3.De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift dan wel op de zitting van 24 augustus 2018 reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste lid, Fw.
Gedurende de schuldsaneringsregeling rusten op een schuldenaar immers voortdurend zware verplichtingen en van hem worden in deze periode forse inspanningen gevergd. Met deze verplichtingen en beperkingen verdraagt zich niet dat een schuldenaar psychosociale problemen heeft, of deze zeer onlangs heeft overwonnen terwijl een reële kans bestaat op een terugval. In de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling, zoals opgenomen in Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, is hierover het volgende bepaald:
“Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van psychosociale problematiek
Een verzoeker met psychosociale problemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weten te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Schuldenares stelt nu dat zij kort na toelating tot de schuldsaneringsregeling arbeidsongeschikt is geraakt vanwege psychische klachten. Zij heeft echter bij het verhoor door de waarnemend rechter-commissaris op 17 juni 2019 verklaard dat de psychische problemen - hoewel minder extreem - bij toelating al speelden en dat ze daar niets over heeft gezegd omdat het erom ging dat ze in de regeling zouden komen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de in het proces-verbaal weergegeven verklaring te twijfelen, temeer daar de waarnemend bewindvoerder, die bij het verhoor aanwezig was, heeft bevestigd dat schuldenares in bovengenoemde zin heeft verklaard.
Schuldenares heeft bovendien wisselende verklaringen afgelegd hetgeen de betrouwbaarheid van haar verklaringen niet ten goede komt. Zo heeft zij op de zitting van 26 november 2019 verklaard dat de psycholoog haar heeft gevraagd waar de angstklachten vandaan komen, maar dat ze dat niet weet, terwijl uit de verklaring van de psycholoog volgt dat schuldenares zou hebben gezegd dat haar toelating tot de WSNP en het beschermingsbewind de psychische klachten hebben veroorzaakt.
Dat toelating tot de schuldsaneringsregeling en het beschermingsbewind de plotseling ontstane psychische klachten zouden hebben veroorzaakt acht de rechtbank ook niet aannemelijk. In de eerste plaats is het beschermingsbewind al in oktober 2015 ingegaan en neemt de beschermingsbewindvoerder schuldenares alle financieel-administratieve werkzaamheden uit handen. Daarbij komt dat de schuldsaneringsregeling zorgt voor stabiliteit en een duurzame oplossing biedt voor de schuldenproblematiek.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank dan ook van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de psychische problemen in de vorm van angst- en paniekaanvallen al bestonden ten tijde van de toelatingszitting. Zoals hiervoor uiteengezet zou dit reden zijn geweest om schuldenares (nog) niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Schuldenares is toegelaten op grond van de hardheidsclausule en uit de toelichting bij het verzoek tot tussentijdse beëindiging blijkt dat de behandelend rechter een andere beslissing zou hebben genomen als deze informatie bekend zou zijn geweest. Het achterhouden van de informatie kan schuldenares worden verweten, nu zij deze - gelet op haar verklaring tijdens het verhoor bij de waarnemend rechter-commissaris - bewust heeft achtergehouden met het doel om in de regeling te komen.
Daarbij komt het volgende. Ook in geval van volledige arbeidsongeschiktheid is de desbetreffende schuldenaar verplicht om zich in te spannen om weer - geheel of gedeeltelijk - arbeidsgeschikt te worden en aldus aan zijn herstel en/of re-integratie te werken. Dat schuldenares zich voldoende heeft ingespannen om weer arbeidsgeschikt te worden is niet aannemelijk geworden. Zij heeft gesteld dat haar klachten zijn ontstaan in september 2018. Schuldenares heeft voor de eerste maal in mei 2019 met een psycholoog gesproken en na slechts enkele afspraken is zij niet meer bij de psycholoog verschenen. Haar laatste afspraak dateerde van september 2019. Schuldenares heeft geen actie ondernomen om door een andere psycholoog behandeld te worden. De psycholoog heeft de vraag van de rechtbank over de inzet van schuldenares om de behandeling succesvol te laten verlopen onbeantwoord gelaten. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat schuldenares de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en zich niet voldoende heeft ingespannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.
4.
De beslissing
De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.273,99.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.