In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 9 maart 2020 en zou aflopen op 9 september 2020. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie van de kinderen en de moeder niet in staat zou zijn om de hulpverlening zelfstandig te organiseren.
Tijdens de zitting heeft de GI toegelicht dat de moeder zich positief inzet en gemotiveerd is om samen met het Leger des Heils aan haar doelen te werken. De moeder heeft echter ook aangegeven dat zij zelfstandig doelen heeft opgesteld en vooruitgang heeft geboekt. De kinderrechter heeft de situatie van de moeder en de kinderen zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat er op dat moment geen zorgen meer waren over de opvoedsituatie. De moeder heeft laten zien dat zij in staat is om de hulpverlening zelfstandig te organiseren en dat de kinderen zich positief ontwikkelen.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling niet meer voldaan zijn en heeft het verzoek van de GI afgewezen. De ondertoezichtstelling eindigt op 9 september 2020. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.