ECLI:NL:RBROT:2020:7752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
7924480 VZ VERZ 19-15498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van chauffeur na beledigende en gewelddadige gedragingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een verzoeker, een chauffeur, en zijn werkgever, de besloten vennootschap Post-Kogeko Logistics B.V. De zaak betreft een ontslag op staande voet dat door de werkgever is gegeven na een incident op 7 juni 2019, waarbij de verzoeker zijn collega heeft uitgescholden en in het gezicht heeft gespuugd. De verzoeker heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW.

De procedure omvatte meerdere getuigenverhoren en een contra-enquête. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever, Post-Kogeko, in haar bewijsopdracht is geslaagd. De verklaringen van de getuigen, waaronder die van de collega van de verzoeker, zijn consistent en ondersteunen de stelling dat de verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan onacceptabel gedrag. De kantonrechter oordeelt dat de gedragingen van de verzoeker een dringende reden opleveren voor het ontslag op staande voet, zoals bedoeld in artikel 7:678 BW.

De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoeker tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen, omdat het ontslag rechtsgeldig was. Daarnaast is de verzoeker veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de werkgever, omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was en de verzoeker verantwoordelijk was voor de ontstane situatie. De proceskosten zijn voor rekening van de verzoeker, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7924480 VZ VERZ 19-15498
uitspraak: 28 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te België,
verzoeker,
tevens verweerder in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. P.E. Epping,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POST-KOGEKO LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Maasdijk,
verweerster,
tevens verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H.B. de Hek.
Partijen worden hierna nader aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Post-Kogeko”.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende procestukken:
  • de tussenbeschikking van 5 december 2019 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten aan de zijde van Post-Kogeko;
  • het proces-verbaal van het op 20 februari 2020 gehouden getuigenverhoor;
  • het proces-verbaal van het op 18 juni 2020 gehouden contra-enquête;
  • de akte na enquête aan de zijde van Post-Kogeko;
  • de akte na enquête aan de zijde van [verzoeker] .
1.2
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2..De (verdere) beoordeling

2.1
Verwezen wordt naar en volhard wordt bij hetgeen bij tussenbeschikking van
5 december 2019 is overwogen en beslist. Post-Kogeko is bij voornoemde tussenbeschikking toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [verzoeker] op 7 juni 2019 (op het terrein van het Albert Heijn distributiecentrum te Pijnacker) zijn collega [naam getuige 1] heeft uitgescholden met ziektes en hem in het gezicht heeft gespuugd, dan wel heeft getracht te spugen, een en ander zoals op genomen in de ontslagbrief van 11 juni 2019.
2.2
Post-Kogeko heeft ter voldoening aan haar bewijsopdracht [naam getuige 1] (collega chauffeur), [naam getuige 2] (direct leidinggevende) en [naam getuige 3] (logistiek manager) als getuige doen horen. [verzoeker] heeft in contra-enquête zichzelf als getuige doen horen. Thans dient te worden beoordeeld of Post-Kogeko in het opgedragen bewijs is geslaagd.
2.3
[naam getuige 1] heeft verklaard dat [verzoeker] op 7 juni 2019 op hem af kwam rennen, begon te schelden en hem in het gezicht (op zijn linkerwang) heeft gespuugd. [naam getuige 1] heeft het spuug van [verzoeker] afgeveegd met zijn linkermouw en heeft van de dienstdoende beveiliger van Trigion, die [verzoeker] uiteindelijk heeft weggestuurd, nog een doekje gekregen. [naam getuige 1] heeft voorts verklaard dat [verzoeker] vervolgens bleef schelden en vloeken en heeft geroepen dat [naam getuige 1] zijn “kankerbek” en “kankersmoel” moest houden en “ik maak je kapot”. Voor wat betreft het verdere verloop heeft [naam getuige 1] verklaard dat hij diezelfde dag op kantoor van zijn teamleider [naam getuige 2] heeft verteld wat er was gebeurd en dat hij later over het voorval op 7 juni 2019 een schriftelijke verklaring heeft opgesteld. De getuige [naam getuige 2] bevestigt in zoverre de verklaring van [naam getuige 1] , nu hij uit eigen wetenschap heeft verklaard dat [verzoeker] na het voorval op 7 juni 2019 op kantoor tegen hem heeft verteld “dat [naam getuige 1] bij hem het bloed onder zijn nagels heeft gehaald”, dat hij ( [verzoeker] ) boos was geworden, dat hij heeft gescholden, maar niet meer weet wat hij heeft gezegd, omdat het hem zwart voor zijn ogen werd en dat hij [naam getuige 1] in het gezicht heeft gespuugd. [verzoeker] heeft daarbij gezegd: “sorry [naam getuige 2] , ik ben echt te ver gegaan”. Met betrekking tot het gesprek met [naam getuige 1] op zijn kantoor direct na het voorval heeft [naam getuige 2] verklaard dat [naam getuige 1] aan hem heeft verteld dat hij door [verzoeker] in het gezicht was gespuugd en dat hij heeft gescholden met k-woorden. Over het gesprek met [verzoeker] op 11 juni 2019 op het hoofdkantoor van Post-Kogeko te Maasdijk heeft [naam getuige 2] verklaard dat [naam getuige 3] [verzoeker] heeft geconfronteerd met het feit dat hij zou hebben gescholden en gespuugd, waarop [verzoeker] zou hebben gezegd: “ik weet het, ik ben echt te ver gegaan”, waarna [verzoeker] op staande voet is ontslagen. Door de getuige [naam getuige 3] is verklaard dat hij als logistiek manager [verzoeker] heeft uitgenodigd voor het gesprek op het hoofdkantoor te Maasdijk en dat hij het gesprek heeft geopend met de mededeling dat zij daar zaten vanwege het incident op 7 juni 2019, waarbij [verzoeker] gespuugd en gescholden had. Meer in het bijzonder heeft [naam getuige 3] verklaard dat [verzoeker] in reactie daarop heeft geantwoord dat hij wist dat hij te ver was gegaan, maar dat “die klootzak ( [naam getuige 1] ) echt het bloed onder zijn nagels vandaan heeft gehaald”.
2.4
Door [naam getuige 1] is gedetailleerd verklaard over de vermeende aanleiding voor de gedragingen van [verzoeker] , alsook over het voorval op 7 juni 2019 zelf en de nasleep daarvan. De specifieke verklaringen van de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn ten aanzien van de precieze gang van zaken na het incident, meer in het bijzonder ten aanzien van het feit dat [verzoeker] tijdens het gesprek op 11 juni 2019 heeft erkend dat hij heeft gespuugd en gescholden naar [naam getuige 1] , volledig in overeenstemming met elkaar.
De door [naam getuige 1] en [naam getuige 2] onder ede afgelegde verklaringen zijn ook in lijn met de inhoud van de door hen eerder opgestelde schriftelijke verklaringen, waarbij zij ook hebben gepersisteerd. De verklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn
op essentiële punten consistent en bevatten geen wezenlijke verschillen of tegenstrijdigheden ten aanzien van de door Post-Kogeko gestelde feitelijke gang van zaken. De kantonrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van deze getuigen.
2.5
Hetgeen door [verzoeker] als getuige in contra-enquête is verklaard vormt geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de eensluidende verklaringen van de hiervoor genoemde drie getuigen over de te bewijzen feiten. [verzoeker] heeft verklaard dat naar zijn idee [naam getuige 1] op het distributieterrein eerst met een collega over hem stond te lachen en dat [naam getuige 1] in zijn visie langs kwam rijden in zijn vrachtwagen met een blik van “hier ben ik, kom maar op”, hetgeen voor hem de spreekwoordelijke druppel was. [verzoeker] heeft als getuige in eerste instantie verklaard en in zoverre ook erkend dat hij uit zijn auto is gestapt, naar [naam getuige 1] is toegerend en dat hij, staande op een soort stoep, tegen [naam getuige 1] heeft geroepen ‘vuile vieze teringlijer” en “als jij echt een man bent, hier sta ik. Pal voor je neus. Gezicht tot gezicht, man tot man. Hier ben ik dan. Als je wat hebt, moet je dat in mijn gezicht doen”. [verzoeker] heeft vervolgens nader verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij verder nog iets heeft gezegd. Hoewel [verzoeker] onder ede heeft ontkend dat hij heeft gespuugd, heeft hij - mede in reactie op de getuigenverklaringen van [naam getuige 2] en [naam getuige 1] - daarnaast eerst nog verklaard dat hij dacht dat hij waarschijnlijk het Arabische woord “tfoe” (en daarbij “vuile, vieze klootzak, teringlijer”) heeft gebruikt, in plaats van te spugen. Geconfronteerd met de getuigenverklaring van [naam getuige 1] heeft [verzoeker] uiteindelijk toegegeven dat het wel kan kloppen dat hij woorden met kanker heeft gebruikt, meer in het bijzonder “kankerbek” en “kankervent”. Het valt op dat [verzoeker] , een en ander zoals Post-Kogeko terecht heeft gesteld, op dit punt wisselend en inconsistent heeft verklaard. Zo heeft [verzoeker] in de onderhavige procedure voorafgaand aan de getuigenverhoor
ten stelligsteontkend dat hij zou hebben gescholden met ziektes. Voor deze ommekeer heeft [verzoeker] geen enkele deugdelijke verklaring gegeven. Het door [verzoeker] gestelde tijdsverloop van een jaar, waardoor hem niet meer alle details voor ogen zouden staan, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Het voorgaande doet afbreuk aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [verzoeker] , zodat daaraan minder waarde zal worden gehecht.
2.6
Voor wat betreft de fysieke (on)mogelijkheid voor [verzoeker] om [naam getuige 1] in het gezicht te spugen, heeft Post-Kogeko bij haar akte na enquête, naast hetgeen zij reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, uitvoerig en aan de hand van een afbeelding van Google Maps alsook de getuigenverklaring van [naam getuige 1] uiteengezet (en berekend) dat het qua horizontale en verticale afstand mogelijk was voor [verzoeker] om [naam getuige 1] in de cabine van zijn vrachtwagen in het gezicht te spugen.
De getuigenverklaring van [verzoeker] biedt daarvoor bovendien ook aanknopingspunten, nu hij heeft verklaard dat [naam getuige 1] ongeveer 30 centimeter hoger zat dan hij en dat [verzoeker] zelf op een verhoging van ongeveer 70 centimeter stond. [verzoeker] heeft de juistheid van de gedetailleerde en plausibele lezing van Post-Kogeko niet meer weersproken. Nu ook op dit punt relevante (onderbouwde) stellingen van [verzoeker] ontbreken, staat daarmee in rechte vast dat het vanuit de positie van [verzoeker] fysiek mogelijk was [naam getuige 1] in het gezicht te spugen.
2.7
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen luidt de conclusie dat Post-Kogeko op grond van de getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, geslaagd is in het bewijs dat [verzoeker] op 7 juni 2019 zijn collega [naam getuige 1] heeft uitgescholden met ziektes en hem in het gezicht heeft gespuugd.
dringende reden
2.8
De hiervoor genoemde gedragingen van [verzoeker] jegens zijn collega [naam getuige 1] zijn op zijn minst beledigend en onbetamelijk te noemen en zijn zowel binnen een arbeidsverhouding als in het maatschappelijke verkeer volstrekt onaanvaardbaar.
De misdragingen van [verzoeker] leveren een dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW op. Van Post-Kogeko kan niet gevergd worden dat zij een chauffeur in dienst houdt die dergelijk gedrag vertoont. Reeds bij tussenbeschikking van 5 december 2019 is overwogen dat op geen enkele wijze is gebleken dat ruim voor het incident sprake is geweest van “pestgedrag” door [naam getuige 1] . De omstandigheid dat [naam getuige 1] op 7 juni 2020 in de beleving van [verzoeker] buiten met een collega over hem stond te lachen en hem vanuit zijn vrachtwagen zou hebben aangekeken met een blik van “hier ben ik dan, kom maar op” (hetgeen overigens niet vast is komen te staan), is daarvoor ook geen enkele rechtvaardiging. Ook in dat geval is de uitbarsting van [verzoeker] volstrekt buitenproportioneel geweest. De door [verzoeker] geschetste persoonlijke omstandigheden en de ingrijpende gevolgen van het ontslag op staande voet, waaronder het wegvallen van inkomen, zijn door de kantonrechter meegewogen, maar kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
conclusie
2.9
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer aan de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dit ontslag heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding worden afgewezen.
in het tegenverzoek
2.1
Nu er sprake is van een dringende reden die door opzet of schuld is veroorzaakt als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst onverwijld is opgezegd, is [verzoeker] ingevolge artikel 7:677 lid 2 en lid 3 sub a BW een vergoeding verschuldigd aan Post-Kogeko. [verzoeker] heeft het door Post-Kogeko verzochte bedrag cijfermatig niet betwist, zodat de in dat kader verzochte schadevergoeding van € 2.336,09 bruto toewijsbaar is. Nu het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, behoeft hetgeen Post-Kogeko voorwaardelijk heeft aangevoerd met betrekking tot de verrekening van de aan [verzoeker] verstrekte lening geen nadere bespreking en beslissing meer.
in beide verzoeken
2.11
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [verzoeker] in de proceskosten veroordeeld. Nu door Post-Kogeko met betrekking tot het tegenverzoek geen afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht worden die kosten gesteld op nihil.

3..De beslissing

de kantonrechter:
in het verzoek 7:681 BW
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 (oud) BW;
wijst het verzoek van [verzoeker] voor het overige af;
in het tegenverzoek
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan Post-Kogeko van een bedrag van € 2.336,09 bruto aan schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW;
in beide verzoeken
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Post-Kogeko vastgesteld op € 961,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829