Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige prostituee. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer voor strafzaken. De officier van justitie, mr. M. Blom, had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden en een gevangenisstraf van drie maanden zou krijgen, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
Tijdens de zitting op 19 augustus 2020 is het bewijs besproken, waaronder chatgesprekken en de verklaring van het slachtoffer. Het slachtoffer had op 5 augustus 2019 een afspraak met de verdachte, maar er was onvoldoende bewijs om vast te stellen wat er tijdens deze afspraak is gebeurd. Zowel de verdachte als het slachtoffer gaven geen duidelijke verklaringen over de gebeurtenissen, en uit de overige stukken in het dossier kon ook niet worden afgeleid dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging. De rechtbank verklaarde dat het feit niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. D. den Haan, en de oudste rechter en de griffier waren buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.