ECLI:NL:RBROT:2020:7672

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
8484758 CV EXPL 20-12966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en wettelijke rente

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde die in persoon procedeert. Zilveren Kruis vorderde betaling van een bedrag van € 258,19, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van een achterstand in de betaling van zorgpremies door de gedaagde. De gedaagde had een zorgverzekering afgesloten bij Zilveren Kruis en was verplicht om premie te betalen volgens de Zorgverzekeringswet. De vordering was gebaseerd op de niet-nakoming van deze betalingsverplichting over de maanden november en december 2019.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 april 2020, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde erkende dat hij de premie voor november 2019 niet had betaald, maar voerde verweer tegen de vordering voor december 2019, stellende dat hij deze al had voldaan. Hij overhandigde een betaalbewijs voor een bedrag van € 125,45, maar Zilveren Kruis betwistte dat dit bedrag betrekking had op de premie voor december 2019. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de betaling had aangewezen voor januari 2020, waardoor de premie voor december 2019 nog steeds openstond.

De kantonrechter heeft de vordering van Zilveren Kruis toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Zilveren Kruis direct uitvoering kan geven aan de veroordeling, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8484758 CV EXPL 20-12966
uitspraak: 4 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Zilveren Kruis’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 3 april 2020, met een productie;
de conclusie van antwoord, met een productie;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek, met een productie en de aanvulling daarop van 4 augustus 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij Zilveren Kruis een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie verschuldigd.

3..Het geschil

3.1
Zilveren Kruis vordert – na vermindering van eis – dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan Zilveren Kruis van een bedrag van € 258,19, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 253,90 vanaf 3 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Zilveren Kruis legt nakoming van de betalingsverplichting uit de overeenkomst aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is deze verplichting niet nagekomen over de periodes november en december 2019. De achterstand bedraagt inclusief rente en kosten € 303,75.
3.3
[gedaagde] heeft op de vordering gereageerd. Hierop wordt voor zover in deze procedure van belang in het navolgende ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] erkent dat hij de premie over november 2019 niet heeft betaald, zodat die wordt toegewezen. Wel voert [gedaagde] verweer tegen de gevorderde premie over december 2019. [gedaagde] stelt dat hij deze al heeft betaald.
4.2
[gedaagde] legt een betaalbewijs over van een betaling van € 125,45 op 24 december 2019. Zilveren Kruis stelt dat deze betaling is bedoeld voor de premieperiode januari 2020, omdat het bedrag en het betalingskenmerk overeenkomen met de premie voor januari 2020. [gedaagde] heeft dus zelf de premiemaand januari 2020 aangewezen bij zijn betaling zoals bedoeld in artikel 6:43 BW. Dat betekent dat Zilveren Kruis de betaling terecht in mindering heeft gebracht op de premie voor die maand en de premie voor december 2020 dus nog niet is betaald.
4.3
[gedaagde] heeft daarna nog slechts gesteld dat de vordering onjuist is en dat dit blijkt uit het betaalbewijs dat hij heeft overgelegd. [gedaagde] heeft geen andere betalingen gesteld waaruit blijkt dat hij de premie van december 2019 heeft betaald. [gedaagde] heeft de vordering niet op andere gronden betwist, zodat deze wordt toegewezen.
4.4
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.5
Zilveren Kruis maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.6
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Zilveren Kruis te betalen een bedrag van € 258,19, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 253,90 vanaf 3 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zilveren Kruis vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 105,06 aan dagvaardingskosten en € 144,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645