ECLI:NL:RBROT:2020:7647

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
C/10/571156 / HA ZA 19-303
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil na dakinstorting van bedrijfshal door hevige regenval; uitleg constructiefout in polisvoorwaarden

In deze zaak gaat het om een dekkingsgeschil naar aanleiding van de instorting van het dak van een bedrijfshal van Itec B.V. door hevige regenval op 29 mei 2018. Itec had een Uitgebreide Gevarenverzekering afgesloten bij verschillende verzekeraars, waaronder HDI Global SE en Allianz Benelux N.V. Na de instorting claimde Itec schadevergoeding van de verzekeraars, maar deze weigerden dekking te verlenen op basis van een constructiefout in de zin van de polisvoorwaarden. De rechtbank moest beoordelen of er daadwerkelijk sprake was van een constructiefout en of de verzekeraars terecht een beroep deden op de uitsluitingsgrond in de polis.

De rechtbank oordeelde dat de term 'constructiefout' in de polis moet worden uitgelegd aan de hand van de regelgeving die gold ten tijde van de bouwvergunning in 1991. De verzekeraars konden niet aantonen dat de constructie niet voldeed aan de destijds geldende eisen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeraars onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat de schade het gevolg was van een constructiefout. Daarom werden de verzekeraars veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding van € 1.220.713,28, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast werd de vordering van Itec tegen VLC, de assurantietussenpersoon, niet verder behandeld, omdat de vordering tegen de verzekeraars al was toegewezen. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan Itec, met een totaalbedrag van € 11.823,83.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/571156 / HA ZA 19-303
Vonnis van 29 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ITEC B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar vreemd recht
HDI GLOBAL SE, THE NETHERLANDS,
gevestigd te Hannover (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
2. de vennootschap naar vreemd recht
ALLIANZ BENELUX N.V. h.o.d.n. ALLIANZ NEDERLAND CORPORATE,
gevestigd te Brussel (België),
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
3. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
5. de vennootschap naar vreemd recht
AMLIN INSURANCE S.E.,
gevestigd te Londen (Groot-Brittannië),
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
6. de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLC & PARTNERS B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. T.R.A. Kerstholt te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna als Itec aangeduid. Gedaagden sub 1 tot en met sub 6 worden hierna gezamenlijk als verzekeraars aangeduid en gedaagde sub 7 wordt hierna als VLC aangeduid.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 maart 2019, met producties 1 tot en met 11,
  • de conclusie van antwoord van verzekeraars, met producties 1 en 2,
  • de conclusie van antwoord van VLC, met producties 1 tot en met 8,
  • de brief van 29 mei 2020 van de zijde van Itec, met als bijlage productie 12,
  • de brief van 29 mei 2020 van de zijde van verzekeraars, met als bijlage productie 3,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 juni 2020 en de door partijen overgelegde spreekaantekeningen,
  • de brief van 15 juli 2020 van de zijde van VLC, als reactie op het proces-verbaal,
  • de brief van 17 juli 2020 van de zijde van Itec, als reactie op het proces-verbaal,
  • de brief van 20 juli 2020 van de zijde van verzekeraars, als reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Itec verkoopt en verhuurt printers, kantoorapparatuur en documentoplossingen in de Benelux.
2.2.
Itec huurt sinds 2006 een deel van het pand aan [adres] te [plaats] , te weten hal 9, ten behoeve van de opslag en distributie van haar goederen. Itec huurt de hal van [naam persoon 1] , die de hal op haar beurt huurt van de eigenaar van het pand, [naam eigenaar pand] .
2.3.
Het bevoegd gezag heeft eind 1991 de bouwvergunning voor de bouw van hal 9 verleend die begin 1992 onherroepelijk is geworden.
2.4.
Itec heeft door tussenkomst van haar vaste assurantietussenpersoon VLC vanaf 2009 een zogenaamde Uitgebreide Gevarenverzekering afgesloten voor onder meer de zich in hal 9 bevindende goederen van haar. De voor de onderhavige zaak relevante polis (met polisnummer [nummer polis] ) dateert van 5 februari 2018. Risicodragers op de polis zijn verzekeraars, waarbij HDI de zogeheten ‘leader’ is. Op de polis zijn de algemene voorwaarden “Voorwaarden voor Uitgebreide Gevarenverzekering VLA.BVUG.2006” (hierna: de verzekeringsvoorwaarden) van toepassing.
2.5.
In artikel 2 van de verzekeringsvoorwaarden is – onder meer – het volgende opgenomen:
“2.1 Dekking
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
Onder schade wordt verstaan:
schade aan of verlies van de op het polisblad genoemde verzekerde gevaarsobjecten die is veroorzaakt door de in dit artikel genoemde gevaren/gebeurtenissen, ongeacht of deze gevaren/gebeurtenissen zijn veroorzaakt door de aard of een gebrek van de verzekerde gevaarsobjecten.
[…]
2.2
Gevaren/gebeurtenissen:
[…]
2.2.8
Water, stoom, neerslag, blusmiddel
[…]
2.2.8.2 Regen of smeltwater onvoorzien het gebouw binnengekomen, mits niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken.
[…]
2.2.8.5 Schade door vochtdoorlating van muren, constructiefouten of slecht onderhoud van het gebouw is uitgesloten.”
2.6.
Op 29 mei 2018 is tijdens hevige regenval het dak van hal 9 ingestort en is regenwater de hal binnengestroomd, waardoor schade is ontstaan aan de in de hal aanwezige goederen van Itec. Itec heeft de schade gemeld bij VLC, die vervolgens de schade heeft gemeld bij verzekeraars.
2.7.
De schade aan de in de hal aanwezige goederen van Itec is door experts van Itec enerzijds en verzekeraars anderzijds bij akte van taxatie van 12 oktober 2018 vastgesteld op € 1.225.713,28.
2.8.
Het ingenieursbureau Kiwa BDA Dak- en Geveladvies (hierna: BDA) heeft middels Sedgwick in opdracht van verzekeraars onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade.
2.9.
Bij e-mailbericht van 1 november 2018 hebben verzekeraars aan VLC bij wijze van voorlopig standpunt bericht geen dekking te verlenen voor de schade als gevolg van de dakinstorting van het pand op 29 mei 2018, zulks onder verwijzing naar de voorlopige resultaten van het onderzoek van BDA. In het e-mailbericht van 1 november 2018 is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Uit het onderzoek van de deskundige is gebleken dat de dakconstructie zoals die ontworpen is, niet in staat is om de normbelasting voor regen (volgens NEN 6702 en volgens NEN-EN 1991-1-3+NB) zonder schade op te nemen indien noodafvoeren ontbreken. Noodafvoeren waren niet aanwezig in het pand. Aldus voldoet de dakconstructie niet aan de bouwbesluiteisen van 2008 en 2018. Eveneens is door de deskundigen vastgesteld dat het ontbreken van noodafvoeren tot de schade heeft geleid. Dit leidt naar onze mening tot de slotsom dat sprake is van schade door een constructiefout in de zin van artikel 2.2.8.5 van de voorwaarden, zodat dekking ontbreekt.”
2.10.
De conclusies van BDA zijn uitgewerkt in een rapport van 15 november 2018. In dit rapport is – onder meer – het volgende opgenomen:
“2. Conclusies
2.1
Wateraccumulatie
Uitgaande van de verstrekte gegevens en een effectieve toog van 150 mm zou de wateropvoerende capaciteit van het dak van hal 9, 87 mm kunnen behalen. De wateropvoerende capaciteit is de maximale waterhoogte in de gootzones van het dak waarbij het dak nog niet bezwijkt door wateraccumulatie.
De wateropvoerende capaciteit van de dakconstructie van 87 mm kan zijn bereikt bij de buien van 29 mei 2018 zoals opgegeven door Info Plaza als de reguliere afvoeren geblokkeerd waren.
Het ontbreken van noodafvoeren is voor dit dak de primaire oorzaak van de dakinstorting.
De instorting is veroorzaakt door een combinatie van factoren: geblokkeerde hemelwaterafvoeren en het ontbreken van noodafvoeren.
Mogelijk is de toog van de ligger kleiner geweest dan is opgegeven waardoor de wateropvoerende capaciteit verder wordt beperkt.
2.2
Noodafvoeren
Er zijn geen noodafvoeren voorzien. Het ontbreken van noodafvoeren is de primaire reden voor de dakinstorting omdat de waterhoeveelheid van 29 mei 2018 dermate groot was dat de wateropvoerende capaciteit kon worden bereikt. Bij de gegeven regenval zou de dakinstorting niet zijn ontstaan als noodafvoeren, bepaald volgens de geldende norm, aanwezig zouden zijn geweest.
[…]
2.4
Bouwbesluit
De dakconstructie zoals ontworpen is niet in staat de normbelasting voor regen volgens NEN 6702 en volgens NEN-EN 1991-1-3+NB zonder schade op te nemen indien noodafvoeren ontbreken. De dakconstructie voldoet daarmee niet aan de Bouwbesluiteisen van 2008 en 2018.”
2.11.
Na het schadevoorval op 29 mei 2018 heeft Pieters Bouwtechniek (hierna: Pieters ) in opdracht van de opstalverzekeraar van het pand onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade. In het rapport van 8 februari 2019 is – onder meer – het volgende opgenomen:
“4 Constructieve veiligheid
Getoetst wordt volgens de regelgeving die van toepassing was tijdens het oprichten van de gebouwen.
[…]
Voor hal 6 en hal 9 geldt de NEN 6700-serie / TGB 1990.
Voor bedrijfshallen met een lichte industriefunctie wordt veiligheidsklasse 1 aangehouden.
Hierbij gelden de belastingfactoren 1,2 x rustend en 1,2 x veranderlijk.
Sneeuwbelasting 0,8 x 0,7 = 0,56 kN/m2.
In NEN 6702 wordt beschreven dat een afschot van 1,6 % samen met een maximale zakking van 0,004 van de overspanning bij sneeuwbelasting waterplassen op het dak zou moeten voorkomen.
[…]

5.Noodafvoeren

Vanwege de voorwaarden genoemd in polisaanhangsel 7, artikel 2.2.8.3. lid b) worden de noodafvoeren getoetst volgens de regelgeving die van toepassing was op 29 mei 2008, t.w. 10 jaar voor het ontstaan van de schade.

[…]

9.Berekeningen

[…]
9.3
Hal 9
9.3.1.
Dakliggers
[…]
Eis afschot 16 mm/m (na aanbrengen eigen gewicht en rustende belasting) = 16 x 24,2 / 2 = 194 mm.
[…]
10.4
Conclusies
[…]
10.4.3
Hal 9
De capaciteit van de noodafvoeren is totaal niet voldoende (6,1 % van benodigd).
Het afschot voldoet niet aan de geadviseerde waarde.
De stijfheid van de liggers is gering.
De intensiteit van de regen die is gevallen volgens de rapportage van [naam eigenaar pand] is meer dan waarop de noodafvoeren gedimensioneerd moeten worden.
De periode waarover de extreme neerslag is gevallen is erg kort.
De hoeveelheid regen die is gevallen is meer dan waarop de dakliggers gedimensioneerd moeten worden.
Bij noodafvoeren volgens de norm 10 jaar voor het ontstaan van de schade zou een zodanig deel van de neerslag tijdig afgevoerd worden waardoor de liggers niet zwaarder belast worden dan waarop ze gedimensioneerd moeten zijn.
De bezweken dakligger bevindt zich (net als bij de andere hallen) in de noordoost hoek van het dakvlak.
De instorting bevindt zich op de meest voor de hand liggende positie wat betreft belasting en stijfheid van de constructie. Mogelijk dat wind een rol gespeeld heeft bij het opstuwen van water en daarmee op de plaats waar de instorting is opgetreden.
11 Beantwoording aangepaste en aangevulde onderzoeksvragen volgens afspraken op 9 oktober 2018
11.1
Vraag A
Voldoet het gebouw voor wat betreft de dragende constructie, de dakconstructie en de afvoersystemen voor atmosferische neerslag aan de voor het gebouw geldende wet- en regelgeving ten tijde van de bouw/afgifte bouwvergunning? (M.a.w. voldoet het gebouw aan clausule 2.2.8.3.1a)
[…]
Hal 9
Dakconstructie voldoet niet, noodafvoersysteem voldoet niet.
bouwkundige bestektekening 10 juni 1992 voorschriften NEN 6700 serie/TGB 1990
Sterkte ligger voldoet u.c. = 0,84 <= 1,00
Zakking eindtoestand voldoet opgemeten toog - bijkomende doorbuiging = 150 - 98 = 52 mm toog
Toegestaan is zakking eindtoestand = 0,004 x 24.200 = 97 mm
Afschot voldoet niet Afschot loopt evenwijdig aan de overspanning van de ligger.
Opgemeten toog 150 mm < 1,6 % x 12.200 = 195 mm
(Geen reductie op opgemeten afschot t.g.v. bouwtoleranties toegestaan.)
Noodafvoeren voldoen niet capaciteit aanwezig = 15,81 liter per seconde << benodigd = 260 liter per seconde
Tevens zijn de aanwezige noodafvoeren niet op adequate posities aangebracht.”
2.12.
Itec heeft naar aanleiding van de afwijzing van dekking door verzekeraars op basis van het rapport van BDA de heer [naam persoon 2] van bureau NormPlan te Breda (hierna: NormPlan) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de constructieve staat van hal 9 en de normen die daarvoor gelden. In een rapport van 12 maart 2019 van NormPlan is – onder meer – het volgende opgenomen:
“CONCLUSIES
Gesteld kan worden dat de wijze waarop, en de feitelijk inhoud van de gronden waarop de claim van verzekerde door verzekeraars wordt afgewezen, niet correct is en niet terecht.
Gesteld moet worden dat er GEEN regels in het bouwbesluit staan ten aanzien van het afvoeren van hemelwater door gebouwen met een INDUSTRIEFUNCTIE, behoudens de regel dat het op enigerlei wijze dient te geschieden. De door expert genoemde regels zijn niet terecht opgevoerd. De door expert opgevoerde regels gelden weliswaar voor gebouwen, echter niet voor gebouwen met een industriefunctie. Derhalve is het toepassen van deze regels door expert niet correct en derhalve ook niet terecht.
Gesteld moet worden dat er geen genormeerde eis is of eisen zijn voor het aanbrengen van noodafvoeren op daken van tot de industriefunctie te rekenen gebouwen, zoals te lezen valt in het door expert aangehaalde bouwbesluit. De weergave hiervan in het rapport van expert is niet correct en als zodanig niet terecht.
ALGEHELE CONCLUSIE
1. Er was op 29 mei 2018 geen sprake van een bouwfout, meer specifiek van een constructiefout, in die zin dat (de) constructie niet voldeed aan, of niet zou hebben voldaan aan, wet- en regelgeving, met name het geldend bouwbesluit.
2. De constructie van het dak en de hemelwaterafvoer voldeed voor en tijdens de regenbui van 29 mei 2018 aan de daaraan te stellen eisen.”
2.13.
Naar aanleiding van het rapport van NormPlan hebben verzekeraars aan BDA gevraagd een aanvullend rapport op te stellen. In het aanvullende rapport van BDA van 24 juli 2019 is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Algemene conclusie
Dat de dakconstructie van hal 9 niet voldeed aan het Bouwbesluit is omdat de dakconstructie niet voldeed aan de eisen ten aanzien van constructieve veiligheid, namelijk wateraccumulatie in NEN-EN 1991-1-3.
Dit heeft geen rechtstreekse relatie met de capaciteit van de hemelwaterafvoeren. Bij het beoordelen van een dak op het aspect wateraccumulatie wordt ervan uitgegaan dat het hemelwaterafvoersysteem volledig stagneert. Onder die omstandigheden mag het dak niet instorten.
Bouwbesluit
In hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit (zie bijlage 1) zijn de technische voorschriften opgenomen uit oogpunt van veiligheid. Het gaat dan om de sterkte van de bouwconstructie.
Paragraaf 2.1.2 van het Bouwbesluit
In paragraaf 2.1.2 wordt specifiek ten aanzien vanbestaandebouw gesteld dat een bestaand bouwwerk gedurende de restlevensduur voldoende bestand moet zijn tegen de daarom werkende krachten.
In de aansturingstabel 2.6 valt een industriefunctie onder alle niet genoemde gebruiksfuncties. Volgens tabel 2.6 geldt dan artikel 2.7 en 2.8 lid 1.
Bouwbesluit artikel 2.7
Een bouwconstructie bezwijkt niet gedurende de in NEN 8700 bedoelde restlevensduur bij de fundamentele belastingcombinaties als bedoeld in NEN 8700.
Bouwbesluit artikel 2.8 lid 1
Het niet bezwijken als bedoeld in artikel 2.7 wordt bepaald volgens NEN 8700.
NEN 8700
Hoofdstuk 1.0 van NEN 8700 "Bijzondere bepalingen” eerste alinea geeft aan dat NEN 8700 is gebaseerd op NEN-EN 1990 (zie bijlage 2). Feitelijk wordt in dit hoofdstuk de gehele normenreeks NEN-EN 1990 t/m NEN-EN 1999 van toepassing verklaard. Deze normenreeks wordt de Eurocode genoemd.
De Eurocode is via NEN 8700 in het Bouwbesluit van kracht voor bestaande bouwwerken.
De belasting door wateraccumulatie wordt beschreven in NNE-EN 1991-1-3. Vandaar dat daarnaar in hoofdstuk 5 van het Kiwa BDA rapport van 15 november [de rechtbank begrijpt:] 2018 is verwezen. Dat de dakconstructie van hal 9 niet voldeed aan het Bouwbesluit is omdat de dakconstructie niet voldeed aan de eisen ten aanzien van wateraccumulatie in NEN-EN 1991-1-3.
[…]
Beoordeling rapport [naam persoon 2]
stelt dat ten aanzien van de afvoer van hemelwater geen eisen worden gesteld aan gebouwen met een industriefunctie.
Dat wil zeggen, het is toegestaan dat hemelwater direct van het dak afstroomt zonder gebruik van goten of hemelwaterafvoeren.
Deze conclusie is juist (geldt voor de reguliere waterafvoeren).
Maar onverminderd blijft de eis van kracht dat een gebouw (nieuwbouw en bestaand) gedurende de restlevensduur voldoende bestand moet zijn tegen de daarop werkende krachten. Deze eis is ook zo verwoord in art. 2.1 en 2.6 van het Bouwbesluit 2003.
[…]
In de conclusies van het rapport van [naam persoon 2] wordt ook gesteld dat er geen concrete genormeerde eis is voor het aanbrengen van noodafvoeren op daken met een industriefunctie. Via de genoemde artikelen in het Bouwbesluit art 2.1 en 2.6 Bouwbesluit 2003 en paragraaf 2.1.2 ev Bouwbesluit 2012 wordt geëist dat het dak niet kan instorten gedurende de restlevensduur waarbij NEN 6702 is aangestuurd.
Deze tweede conclusie van [naam persoon 2] dat er geen genormeerde eis is ten aanzien van noodafvoeren op daken van een tot industriefunctie te rekenen gebouw, is dus onjuist.
Kiwa BDA blijft volledig achter haar op 15 november 2018 uitgebrachte rapport staan.”
2.14.
Itec heeft vervolgens NormPlan gevraagd onderzoek te doen naar de juistheid van de rapportages van BDA. In een aanvullend rapport van NormPlan van 29 mei 2020 is – onder meer – het volgende opgenomen:
TWEEDE RAPPORTAGE
Naar aanleiding van de corrigerende rapportage van NormPlan maakt BDA een draai van 180 graden ten opzicht van hun eerste rapportage.
Zij geven toe dat NormPlan in deze terecht heeft opgemerkt dat de verwijzing naar het bouwbesluit inzake HWA's niet correct is. "Wat nu", moet men gedacht hebben. Er is door BDA voor gekozen de NEN 8700 te hanteren. De NEN 8700 is een norm die beschrijft hoe constructies moeten worden beoordeeld in bijzondere situaties. Maar deze norm is hier niet van toepassing.
De NEN 8700 is een toetsingsinstrument dat uitsluitend in bijzondere omstandigheden dient te worden toegepast, in de hieronder te noemen bijzondere omstandigheden. Het hebben van een goede vergunning plus het verzorgen van het juiste onderhoud aan gebouwen en installaties (die binnen de vergunning vallen waarop deze gebouwen rechtsgeldig zijn gebouwd) is maatgevend voor het gebouw. Dit is hetrechtens verkregen niveau. Dit niveau moet te allen tijde worden gehaald, oftewel het rechtens verkregen niveau is in deze maatgevend. En niet de NEN 8700 er iedere keer aan de haren bij slepen.
De NEN 8700 blijft beperkt tot 2 duidelijk van elkaar te onderscheiden situaties waarin eigenaren dan wel overheid eisen mogen stellen aan het bestaande gebouw, in beheer en in gebruik. De NEN 8700 is uitsluitend van toepassing in de volgende onderstaande gevallen:

1.Verbouw of herbestemming

Verbouw, herbestemming of ander ingrijpende bouwactiviteiten waarin het dak is of wordt meegenomen. Hier is sprake van de verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning. De toetsingsgrond is bouwbesluit nieuwbouw voor de nieuw te bouwen zaken en NEN 8700 voor de zaken die niet een bouwkundige ingreep zullen ondergaan maar wel een deel zullen uitmaken van het te realiseren bouwwerk in zijn geheel na gereedkomen van de bouwactiviteiten. Bij het plegen van verbouwingen met constructieve gevolgen moet elke verbouwing voldoen aan de daaraan te stellen eisen conform bouwbesluit. Deze schrijft voor dat bij verbouw in het bijzonder de voorschriften NEN 8700 leidend zijn bij het vaststellen van de juistheid van de constructie en de constructieve veiligheid van bestaande constructies binnen een gegeven levensduur.

2.Onderschrijding en afkeur

Wanneer een gebouw zodanig afzakt naar een niveau dat ligt (ver) onder het beoogde niveau rechtens verkregen moet dat door de eigenaren worden hersteld conform NEN 8700. De overheid stelt dan eisen ten aanzien van deze herstellingen. Omdat het voor de overheid niet doenlijk is voorschriften uit het verleden van toepassing te verklaren (maar ook omdat het duidelijkheid schept voor partijen) moet bij herstellingen de NEN 8700 worden gehanteerd. Er is dus maar één norm voor de toetsing van het herstel na afkeuren van een bestaand bouwwerk dat in verval is of aan renovatie toe is of wat dan ook. Anders kan en zal door bevoegde instanties het gebruik worden ontzegt of beperkt. De NEN 8700 kent het einde levenstermijn begrip, hetgeen inhoudt dat een oud gebouw bij beoordeling volgens een bevoegde instantie dient te voldoen om te kunnen blijven (be)staan. Daarbij gaat het om kennelijk ernstig van het rechtens verkregen niveau afwijkend gedrag direct of in de nabije toekomst.

ER IS VAN BEIDE OMSTANDIGHEDEN GEEN SPRAKE. HOE MOET JE ER DAN WEL NAAR KIJKEN?
Van de volgende voorschriften is sprake:
• Hal 9, bouwjaar 1992/1995 moet voldoen aan de toentertijd gehanteerde
NEN 6700.
• Hal 9 valt onder de categorie industriegebouwen met minder dan drie bouwlagen.
• Gevolgklasse CC1, betrouwbaarheidsklasse RC1.
• Het gaat in deze uitsluitend om het DAK: er worden geen eisen gesteld aan hemelwaterafvoer of noodoverstort. Wel aan sterkte, stijfheid en afschot van de constructie.
Hal 9 kent de volgende eigenschappen en moet voldoen aan het voorgaande:

1. Jaar van verkrijgen vergunning: 1992.

2. Jaar van (laatste) oplevering: 1995.

3. Vigerende wet- en regelgeving:

a. Model bouwverordening 1991 overgang naar Bouwbesluit 1992 deze komen
voor wat betreft de regelgeving en voorschriften inzake het dak overeen.
b. NEN 3850 - NEN 3851 / TGB 1972 (MBV tot en met 1991)
c. NEN 6700 serie / TGB 1990 (Bouwbesluit 1992)

4. Dakoppervlak is groot 5140 m2.

[…]

12. Sterkte van het dak, uitgedrukt in US is 0,74, hetgeen beter is dan de maximale bovengrens US waarde 1,0.

[…]

14. Afschot minimale eis is 0,194 m, feitelijk afschot is 0,198 m.

Concluderen op basis van relevante en van toepassing zijnde voorschriften :
« De stijfheid van de liggers is voldoende, zoals blijkt uit punt 12.
« Het totaal aan afschot is voldoende, zoals blijkt uit punt 14.
CONCLUSIES
Daarmee kan gesteld worden dat:

1. Hal 9 voldeed aan daaraan te stellen eisen voor wat betreft constructie. Er is dus geen sprake van een constructief gebrek of een constructiefout dan wel bouwfout.

2. Er geen eisen zijn te aanzien van hemelwaterafvoer of hoegenaamd ook inzakeHal 9.
Daarmee dient ook de tweede rapportages van BDA verder buiten beschouwing gelaten te worden.”

3..Het geschil

3.1.
Itec vordert om bij vonnis, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
(I) verzekeraars te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Itec te betalen naar rato van hun aandeel op de polis een bedrag van € 1.225.713,28, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2018, althans vanaf 15 november 2018, althans vanaf de datum van dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair
(II) VLC te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Itec te betalen € 1.225.713,28, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 mei 2018, althans vanaf de datum van dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair
(III) verzekeraars en VLC hoofdelijk te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de buitengerechtelijke kosten, nader door de rechtbank conform de toepasselijke staffel te begroten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening;
(IV) verzekeraars en VLC hoofdelijk te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de (buitengerechtelijke) kosten, in het bijzonder de kosten die Itec heeft gemaakt ter zake de bijstand van NormPlan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening;
(V) verzekeraars en VLC hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
Itec legt – samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Nu zich een gedekt evenement heeft voorgedaan, te weten schade als gevolg van regen, heeft Itec recht op uitkering onder de verzekering, behoudens een geslaagd beroep van verzekeraars op een uitsluitingsgrond. Ter zake het bestaan van een uitsluitingsgrond berust de stelplicht en bewijslast bij verzekeraars. Van een constructiefout in de zin van artikel 2.2.8.5 van de verzekeringsvoorwaarden is geen sprake. Voor de beantwoording van de vraag of een constructiefout aan de orde is moet de constructie worden getoetst aan de regelgeving en voorschriften die ten tijde van de aanvraag van de bouwvergunning golden. De constructie van hal 9 voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
Als verzekeraars zich met succes kunnen beroepen op de uitsluitingsgrond, geldt dat VLC aansprakelijk is voor de schade die Itec hierdoor heeft geleden. VLC heeft haar zorgplicht als assurantietussenpersoon jegens Itec geschonden door een uitsluitingsgrond voor schade als gevolg van een constructiefout (verstopt in de complexe verzekeringsvoorwaarden) op te nemen althans te laten staan in de algemene voorwaarden, althans Itec niet te waarschuwen voor het risico hiervan, terwijl zij wist dat Itec slechts onderhuurder was van de hal en dus ook wist of althans kon weten dat Itec geen kennis had van en zeggenschap had over de constructieve staat van de hal.
3.3.
Verzekeraars voeren verweer stekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van Itec in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Itec bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen plaatsvindt. Verzekeraars stellen zich – verkort weergegeven – op het volgende standpunt. De schade is ontstaan als gevolg van een constructiefout, zodat dekking op grond van de artikel 2.2.8.5 van de algemene voorwaarden is uitgesloten. Een constructiefout ziet niet alleen op ontwerpfouten maar ook op fouten in de constructie als gevolg van uitvoeringsfouten, onder meer door de constructie niet aan te passen aan toepasselijke regelgeving. De constructie van hal 9 voldeed zowel tijdens de aanvraag van de bouwvergunning als tijdens de dakinstorting niet aan de op dat moment toepasselijke regelgeving en voorschriften.
3.4.
VLC voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van Itec, met veroordeling van Itec bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot vergoeding van de proceskosten van VLC en de nakosten die zij dient te maken, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien deze bedragen niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis zijn ontvangen. VLC stelt zich op het standpunt dat verzekeraars het bestaan van een constructiefout niet hebben aangetoond. Verzekeraars dienen dus dekking te verlenen aan Itec. Voorts betwist VLC dat zij haar zorgplicht als assurantietussenpersoon zou hebben geschonden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In de procedure tegen verzekeraars staat de vraag centraal of verzekeraars terecht hebben geweigerd over te gaan tot uitkering onder de verzekering nadat het dak van hal 9 als gevolg van wateraccumulatie (zware regen) was ingestort en er vervolgens als gevolg van binnenstromend regenwater schade aan de goederen van Itec is ontstaan. In dat kader is tussen partijen in geschil of verzekeraars zich erop kunnen beroepen dat hal 9 behept was met een constructiefout als bedoeld in artikel 2.8.8.5 van de verzekeringsvoorwaarden (weergegeven onder r.o. 2.5).
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat verzekeraars op grond van de artikelen 2.1 en 2.2.8.3 van de verzekeringsvoorwaarden (ook weergegeven onder r.o. 2.5) bij schade door binnenstromen van regenwater na een dakinstorting tijdens een storm tot uitkering zijn gehouden. Verzekeraars hebben zich echter beroepen op de uitzonderingsclausule in artikel 2.8.8.5 van de verzekeringsvoorwaarden, op grond waarvan schade door (onder meer) constructiefouten is uitgesloten. Dit betekent dat verzekeraars, die een beroep doen op de uitsluitingsgrond in de verzekeringsvoorwaarden, de bewijslast en in voorkomend geval het bewijsrisico dragen van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het instorten van het dak van hal 9 als gevolg van wateraccumulatie het gevolg is geweest van een constructiefout.
4.3.
Alvorens toe te komen aan de vraag of het dak van hal 9 is ingestort als gevolg van een constructiefout, dient de rechtbank te beoordelen hoe de term constructiefout in de verzekeringsvoorwaarden moet worden uitgelegd. Bij de uitleg van de term constructiefout in de verzekeringsvoorwaarden komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm).
4.4.
De onderhavige verzekeringsovereenkomst betreft een zogenaamde makelaarspolis die is opgesteld door VLC en aan verzekeraars is aangeboden op de beurs. Voor de uitleg van een zodanige polis is richtinggevend het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Europoint). Door partijen is ter zitting desgevraagd bevestigd dat over de voor deze zaak van belang zijnde bepaling (te weten artikel 2.8.8.5 van de verzekeringsvoorwaarden) niet is onderhandeld. In dat geval is de uitleg van dat artikel met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polis als geheel en van de in voorkomend geval bij de verzekeringsvoorwaarden behorende toelichting, de gebruiken in de branche en de branchevoorwaarden op dit punt, alsook het beoogde doel en de functie van de verzekering, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (de zogenoemde geobjectiveerde Haviltex-norm).
4.5.
Nu partijen niets hebben gesteld omtrent de gebruiken in de branche en de branchevoorwaarden op dit punt en evenmin iets hebben gesteld omtrent het beoogde doel en de functie van de verzekering, komt het in dit geval met name aan op een uitleg van de bewoordingen van artikel 2.8.8.5, gelezen in het licht van de verzekeringsvoorwaarden als geheel. Daarbij is van belang dat in de tekst van de desbetreffende bepaling de term constructiefout zonder nadere concretisering is opgenomen en dit begrip ook niet elders in de verzekeringsvoorwaarden is gedefinieerd. Volgens normaal spraakgebruik ziet de term constructiefout niet alleen op ontwerpfouten maar ook op fouten in de constructie als gevolg van uitvoeringsfouten. Het ligt in de rede dat daarbij in beginsel wordt getoetst aan de regelgeving en voorschriften die gelden ten tijde van het verkrijgen van de bouwvergunning. Immers, een bouwplan moet ten tijde van de vergunningverlening voldoen aan de op dat moment geldende normen en het recht van vergunning kan dan – na het onherroepelijk worden van de vergunning – in beginsel niet meer worden ontvreemd. Het toetsmoment zou anders kunnen zijn als in de verzekeringsvoorwaarden een bepaling is opgenomen waarin is bepaald dat de constructie dient te worden getoetst op basis van regelgeving van een latere datum dan die ten tijde van de bouwvergunning.
Nu van laatstgenoemde situatie in casu geen sprake is, dient de vraag of sprake was van een constructiefout bij hal 9 naar het oordeel van de rechtbank te worden beantwoord aan de hand van de regelgeving en voorschriften die golden op het moment van het verkrijgen van de bouwvergunning.
4.6.
In het onder r.o. 2.14 genoemde rapport van NormPlan is weergegeven welke regelgeving gold ten tijde van de eind 1991 verleende bouwvergunning voor hal 9, zijnde (a) de Model bouwverordening 1991, overgang naar Bouwbesluit 1992 (deze komen voor wat betreft de regelgeving en voorschriften inzake het dak overeen), (b) NEN 3850 – NEN 3851 / TGB 1972 (MBV tot en met 1991) en (c) NEN 6700 serie / TGB 1990 (Bouwbesluit 1992). Verzekeraars hebben geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen voornoemde opsomming van de destijds geldende regelgeving en de rechtbank gaat er dan ook vanuit dat dit de geldende regelgeving was ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning voor hal 9.
4.7.
[naam persoon 2] van NormPlan, die als deskundige van Itec op de comparitie aanwezig was, heeft desgevraagd ter zitting de volgende toelichting gegeven. De NEN 6700 serie / TGB 1990 (Bouwbesluit 1992) betreft regelgeving die strikt genomen ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning voor hal 9 nog niet van toepassing was. Echter, anticiperend op inwerkingtreding van deze nieuwe regelgeving werd al wel rekening gehouden met de daarin vervatte normen bij het maken van ontwerpen en het afgeven van (bouw)vergunningen. Deze nieuwe regelgeving stemde inhoudelijk overeen met de reeds bestaande regelgeving; slechts berekeningen zijn duidelijker verwoord. In de praktijk werd de NEN 6700 serie / TGB 1990 (Bouwbesluit 1992)-regelgeving dan ook al gevolgd, in die zin dat in de overgangsjaren door gemeenten vaak werd gevraagd of een constructie al aan de nieuwe eisen voldeed. Deze toelichting is door de andere partijen niet bestreden, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
4.8.
[naam persoon 2] heeft voorts ter zitting de volgende toelichting gegeven, zoals volgt uit het proces-verbaal.

Een toets aan de nieuwe normen vindt bij bestaande bouw alleen plaats als opnieuw een bouwvergunning moet worden aangevraagd, zoals bij een ingrijpende verbouwing of bij het
afkeuren van bestaande bouw, bijvoorbeeld door zwaar achterstallig onderhoud, als gevolg
waarvan het pand moet worden gerenoveerd. Het is niet zo dat bij een verbouwing het
gehele bestaande gebouw moet voldoen aan de nieuwe normen, dat is immers onmogelijk.
Het heeft alleen betrekking op het deel van het gebouw dat wordt verbouwd. In het
onderhavige geval heeft een dergelijke toets aan nieuwe normen nooit plaatsgevonden en
ook nooit hoeven plaatsvinden omdat er nooit een zodanige verbouwing is geweest dat
opnieuw een vergunning diende te worden aangevraagd.”
Itec heeft in haar reactie op het proces-verbaal van 17 juli 2020 geschreven dat [naam persoon 2] in plaats van de geciteerde laatste zin heeft gezegd:

In het onderhavige geval heeft een dergelijke toets aan nieuwe normen nooit plaatsgevonden en ook nooit hoeven plaatsvinden omdat er nooitsprake is geweest van een afkeuring door een bevoegde instantieof een zodanige verbouwing dat opnieuw een vergunning diende te worden aangevraagd.”
Deze toelichting, en ook het commentaar op het proces-verbaal ter zake, is door de andere partijen niet bestreden. Dit in aanmerking genomen, zal de rechtbank ook hiervan bij haar beoordeling uitgaan.
4.9.
Gesteld noch gebleken is dat na de bouw van hal 9 deze op enig moment is afgekeurd dan wel zodanig is verbouwd of gerenoveerd dat daarvoor een bouwvergunning nodig was en dus bouwregelgeving van latere datum dan van eind 1991 relevant zou zijn voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een constructiefout. De rechtbank zal dan ook op grond van het hiervoor vermelde regelgevingskader beoordelen of sprake is van een constructiefout, zoals door verzekeraars is aangevoerd.
4.10.
Verzekeraars beroepen zich ter onderbouwing van hun stelling dat het instorten van het dak van hal 9 als gevolg van wateraccumulatie het gevolg is geweest van een constructiefout allereerst op de twee rapporten van BDA. Het eerste BDA-rapport van 15 november 2018 (zie r.o. 2.10) gaat uit van de Bouwbesluiteisen van 2008 en 2018. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hanteert BDA in haar rapport dus een onjuist regelgevingskader, hetgeen met zich brengt dat dit rapport niet kan dienen ter onderbouwing van de stelling van verzekeraars. Hetzelfde geldt voor het tweede BDA-rapport van 24 juli 2019 (zie r.o. 2.13), waarin – ten onrechte – uitgegaan wordt van toepasselijkheid van (de ten tijde van de bouw van hal 9 nog niet bestaande) NEN-norm 8700 uit 2011.
4.11.
De rechtbank gaat ervan uit dat [naam persoon 2] met zijn toelichting ter zitting zoals hiervoor weergegeven onder r.o. 4.8 onder meer doelde op deze NEN-norm 8700. Zoals ook volgt uit het aanvullend rapport van NormPlan (r.o. 2.14) is deze NEN-norm 8700 (op grond van latere Bouwbesluiten) (enkel) van toepassing op reeds bestaande bouwwerken indien een gebouw, bijvoorbeeld vanwege slecht onderhoud, niet voldoet aan de wettelijke eisen van minimale veiligheid. In deze situaties dient de verbouwing dan wel renovatie van het bestaande bouwwerk te voldoen aan de NEN-norm 8700. Zoals hiervoor is overwogen, is gesteld noch gebleken dat een dergelijke situatie zich in dit geval heeft voorgedaan, zodat NEN-norm 8700 niet relevant is voor de vraag of bij hal 9 een constructiefout aan de orde was.
4.12.
Verzekeraars hebben na hun conclusie van antwoord nog het rapport van Pieters van 8 februari 2019 in het geding gebracht ter onderbouwing van hun stelling dat het instorten van het dak van hal 9 als gevolg van wateraccumulatie het gevolg is geweest van een constructiefout (zie r.o. 2.11). Pieters gaat in voormeld rapport ervan uit dat de NEN 6700/Bouwbesluit 1992 regelgeving van toepassing is op de bouw van hal 9. Zoals hiervoor overwogen, was deze regelgeving nog niet in werking ten tijde van het afgeven van de bouwvergunning maar stemde zij inhoudelijk wel overeen met de geldende regelgeving zodat in zoverre het rapport bij de beoordeling van de stellingen van de verzekeraars kan worden betrokken.
4.13.
Pieters trekt in paragraaf 11.1 van haar rapport vier conclusies ten aanzien van hal 9. Uit twee van haar conclusies zou volgen dat er sprake zou zijn van een constructiefout, te weten ten aanzien van afschot en ten aanzien van noodafvoeren (zie onder r.o. 2.11). Het afschot (opgemeten toog 150 mm < 1,6% x 12.200 = 195 mm) voldoet niet aan de geadviseerde waarde en de capaciteit van de noodafvoeren is totaal niet voldoende (6,1% van benodigd), aldus Pieters .
4.14.
De minimale eis voor het afschot is 0,194 m. Dit volgt zowel uit het rapport van Pieters zelf (zie paragraaf 9.3.1.) als uit het rapport van NormPlan van 29 mei 2020 (r.o. 2.14). Zoals ook volgt uit de niet bestreden toelichting van [naam persoon 2] ter zitting, mag het afschot niet lager zijn dan dat, maar wel hoger. Immers, hoe hoger het afschot is, hoe sterker het afschot daalt. De norm volgt uit de Model bouwverordening 1991. De rechtbank stelt vast dat, zowel op basis van de berekening van NormPlan (afschot is 0,198 m) als die van Pieters (afschot is 195 mm, dus 0,195 m), het afschot van hal 9 aan de norm voldeed, want het afschot is volgens beide rapporten hoger dan 0,194 m. Pieters komt echter, ondanks deze constatering, tot de conclusie dat het afschot niet aan de normen voldeed. Dat is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk zodat aan deze conclusie van Pieters voorbij wordt gegaan.
4.15.
Blijkens de rapporten van de verschillende deskundigen zijn partijen het erover eens dat noodafvoeren op basis van de regelgeving van (eind) 1991 niet zijn vereist voor de bouw van hal 9. Dat Pieters tot een andere conclusie kwam, wordt verklaard door de omstandigheid dat Pieters adviseerde op basis van verzekeringsvoorwaarden van de opstalverzekeraar van de eigenaar. In die verzekeringsvoorwaarden was blijkbaar expliciet bepaald aan de hand van welke regelgeving de noodafvoeren getoetst moesten worden, namelijk regelgeving die van toepassing was 10 jaar voor het ontstaan van de schade (zie paragraaf 5 (Noodafvoeren) van het rapport van Pieters , hiervoor geciteerd in r.o. 2.11). In het onderhavige geval is zo’n later toetsingsmoment dat betrekking heeft op de noodafvoeren niet in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen. Daarnaast geldt dat de conclusie van Pieters terzake de noodafvoeren, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen onderbouwing kan bieden voor de stelling van verzekeraars dat in hal 9 een constructiefout was gemaakt wegens het niet aanbrengen van noodafvoeren. Pieters spreekt immers over een capaciteit van die afvoeren die lager is dan de “benodigde” regenopvangcapaciteit, hetgeen kennelijk is gebaseerd op de regen die daadwerkelijk is gevallen op 29 mei 2018. “Benodigd” is echter niet hetzelfde als “vereist op grond van de geldende regelgeving”. Daarnaast lijkt uit het rapport Pieters te volgen dat er wel noodafvoeren aanwezig zijn (maar niet genoeg), terwijl er volgens stellingen van verzekeraars juist in het geheel geen noodafvoeren aanwezig zijn.
4.16.
Concluderend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat ook het rapport van Pieters niet kan dienen ter onderbouwing van de stelling van verzekeraars dat het instorten van het dak van hal 9 als gevolg van wateraccumulatie het gevolg is geweest van een constructiefout.
4.17.
Verzekeraars hebben geen verdere onderbouwing gegeven voor de door Itec gemotiveerd betwiste stelling dat sprake is van een constructiefout. De stelling van verzekeraars dat het instorten van het dak van hal 9 als gevolg van wateraccumulatie het gevolg is geweest van een constructiefout zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen.
4.18.
Het voorgaande betekent dat verzekeraars geen beroep toekomt op de uitsluiting van artikel 2.8.8.5 van de verzekeringsvoorwaarden en dat zij gehouden zijn tot uitkering over te gaan van de niet betwiste schade van € 1.225.713,28 (productie 3 bij dagvaarding; akte van schadetaxatie van 12 oktober 2018) minus het niet betwiste eigen risico van € 5.000,00, resulterend in een bedrag van € 1.220.713,28.
4.19.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 1 november 2018, zijnde de datum waarop verzekeraars dekking onder de polis (bij voorlopig standpunt) hebben afgewezen.
4.20.
Itec vordert een bedrag als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Verzekeraars hebben gemotiveerd betwist dat Itec buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht om betaling door verzekeraars te verkrijgen. Een nadere motivering van de verrichte werkzaamheden van de zijde van Itec ontbreekt. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4.21.
Itec vordert vergoeding van de kosten van het onderzoek van NormPlan. Itec heeft in de dagvaarding ter zake gesteld dat NormPlan op dat moment nog geen factuur aan haar had gezonden en dat de factuur van NormPlan daarom later in het geding zou worden gebracht. Itec heeft de betreffende factuur niet in het geding gebracht. Nu Itec de kosten niet nader heeft geconcretiseerd, zal de vordering worden afgewezen.
4.22.
Verzekeraars zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten aan de zijde van Itec worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Itec worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
7.712,00(2 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 11.823,83
4.23.
De vordering tot betaling van nakosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is bepaald.
De vordering van Itec tegen VLC
4.24.
In de procedure tegen VLC staat de vraag centraal of VLC, als assurantietussenpersoon van Itec, voor de schade vanwege het instorten van het dak van hal 9 jegens Itec aansprakelijk is vanwege tekortschieten in haar zorgplicht jegens Itec. Echter, deze vraag behoeft alleen beantwoording indien en voor zover geoordeeld zou worden dat verzekeraars, met een beroep op de uitsluiting die in artikel 2.8.8.5 in de verzekeringsvoorwaarden is opgenomen, terecht hebben geweigerd over te gaan tot uitkering onder de verzekering en de primaire vordering van Itec zou worden afgewezen. Nu de vordering van Itec op verzekeraars wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire vordering jegens VLC en behoeft dit deel van de vordering geen verdere bespreking (meer).
4.25.
Itec zal in de proceskosten aan de zijde van VLC worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VLC worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
7.712,00(2 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 11.742,00
4.26.
De vordering tot betaling van nakosten en van rente over proceskosten en nakosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is bepaald.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt verzekeraars, elk naar rato van hun aandeel op de polis, om aan Itec te betalen een bedrag van in totaal € 1.220.713,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 november 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt verzekeraars, elk naar rato van hun aandeel op de polis, in de proceskosten van Itec, aan de zijde van Itec tot op heden begroot op € 11.823,83,
5.3.
veroordeelt verzekeraars in de na dit vonnis ontstane kosten van Itec, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te verhogen met een bedrag van € 82,00 indien verzekeraars niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoen en het te wijzen vonnis aan verzekeraars wordt betekend,
5.4.
veroordeelt Itec in de proceskosten van VLC, tot op heden begroot op € 11.742,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van de algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt Itec in de na dit vonnis ontstane kosten van VLC, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te verhogen met een bedrag van € 82,00 indien Itec niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet en het te wijzen vonnis aan Itec wordt betekend, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten, te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van de algehele voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker, mr. J.E. Molenaar en mr. M. Witkamp en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 29 juli 2020.
801/3070/1582/3152/2054