ECLI:NL:RBROT:2020:7642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8256924 / CV EXPL 20-1217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1], de verhuurder, en [gedaagde 1] c.s., de huurders. [eiser 1] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 22.688,76, die was opgebouwd tot en met december 2019. De huurders erkenden de achterstand, maar voerden aan dat deze was ontstaan door financiële problemen en overmacht. De kantonrechter oordeelde dat de huurders tekortgeschoten waren in hun betalingsverplichtingen en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter wees de vordering van [eiser 1] toe, met inachtneming van de wettelijke rente en de proceskosten. De eis in reconventie van [gedaagde 2] c.s. werd afgewezen omdat deze te laat was ingesteld. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8256924 / CV EXPL 20-1217
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser 1] , Zweden,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: Smaal Finance Incasso B.V., te Capelle aan den IJssel,
tegen

1.[gedaagde 1] , en

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
eisers in reconventie,
gemachtigde: M. Raaijmakers (Holland Advocatenkantoor), te Amsterdam,
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser 1] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde 1] c.s.’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 5 februari 2020, waarin de kantonrechter een mondelinge behandeling heeft bepaald;
  • de conclusie van repliek, met één productie;
  • de conclusie van dupliek, tevens houdende eis in reconventie, met één productie.
1.2.
In verband met de Corona-problematiek is de geplande mondelinge behandeling niet doorgegaan en is de procedure schriftelijk voortgezet.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiser 1] is, samen met zijn echtgenote, eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te Spijkenisse (hierna: de woning).
2.2.
Met ingang van 1 december 2015 bestaat er tussen [eiser 1] als verhuurder en [gedaagde 1] c.s. als huurders een huurovereenkomst met betrekking tot de woning.
2.3.
Uit hoofde van de huurovereenkomst zijn [gedaagde 1] c.s. gehouden bij vooruitbetaling huurpenningen aan [eiser 1] te voldoen, laatstelijk bedragend € 618,77 per maand.
2.4.
Op 11 februari 2019 is tussen partijen een aanvullende huurovereenkomst aangegaan waarin – voor zover van belang – het volgende is opgenomen:
“Uiterlijk 28 februari en op de laatste dag van iedere opvolgende maand dient op de verhuurder’s bankrekening [bankrekeningnummer] te staan: 1 volledige huursom zoals aangegeven in het huurcontract zijnde 600 euro, exclusief waterverbruikskosten.
Tevens dient per iedere laatste dag van de maand, beginnende per 28 februari minimaal 200 euro van de openstaande huurschuld, zijnde 18.671,06 euro, op het bovengenoemde rekeningnummer bijgeschreven te zijn tot het volledige bedrag afgelost is.
(…)”

3..De vordering in conventie

3.1.
[eiser 1] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot ontruiming van de woning op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] c.s. daarmee in gebreke blijven en [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser 1] van € 22.688,76 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand december 2019 en € 1.212,28 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.688,76 vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten alsmede de nakosten.
3.2.
Aan die vordering heeft [eiser 1] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde 1] c.s. zijn, ondanks dat partijen op 11 februari 2019 afspraken hebben gemaakt om de huurachterstand in te lopen en [eiser 1] door [gedaagde 1] c.s. meerdere malen zijn aangemaand en gesommeerd, in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huurpenningen en hebben tot en met de maand december 2019 een huurachterstand laten ontstaan van € 22.688,76, hetgeen een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert die de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt.
3.2.2.
Door de wanbetaling van [gedaagde 1] c.s. zag [eiser 1] zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 1.212,28 (inclusief btw) komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s.
3.2.3.
Voorts maakt [eiser 1] aanspraak op de wettelijke rente vanaf 1 december 2019.

4..Het verweer in conventie

Het verweer van [gedaagde 1] c.s. strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser 1] in de proceskosten. Daartoe hebben zij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
[gedaagde 1] c.s. erkennen dat zij een huurachterstand hebben laten ontstaan, maar doen een beroep op hun slechte financiële en persoonlijke omstandigheden. [gedaagde 1] c.s. hebben een beroep gedaan op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De tekortkoming aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. is ontstaan door overmacht, te weten het tijdelijk niet hebben van een uitkering. Bovendien komen [gedaagde 1] c.s., samen met hun twee minderjarige kinderen, door een ontruiming in een noodsituatie terecht. Het belang van [gedaagde 1] c.s. bij behoud van de woning prevaleert boven het zakelijk belang van [eiser 1] . Omdat [gedaagde 1] c.s. proberen hun financiële situatie weer op orde te krijgen, heeft [eiser 1] ook geen belang meer bij zijn vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Voorts handelt [eiser 1] onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW en in strijd met de redelijkheid en billijkheid jegens [gedaagde 1] c.s. Tenslotte hebben [gedaagde 1] c.s. een proportionaliteitsverweer ex artikel 8 EVRM gevoerd.

5..De vordering in reconventie

5.1.
[eiser 2] c.s. hebben – zo begrijpt de kantonrechter – gevorderd bij vonnis, een verlaging van de huurprijs met terugwerkende kracht tot aan het moment dat de huurovereenkomst is gesloten ter hoogte van 40% van de huurprijs en [verweerder] te veroordelen tot betaling van de gevolgschade van € 5.000,00 voor materiële en immateriële schade.
5.2.
Aan die vordering hebben [eiser 2] c.s. – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Er zijn meerdere gebreken in de woning. Hiervan hebben [eiser 2] c.s. meerdere meldingen gedaan bij [verweerder] . [verweerder] heeft hierop niet adequaat of toereikend gereageerd, waardoor hij op grond van artikel 6:74 jo. 7:208 BW schadeplichtig is.

6..De beoordeling

in reconventie
6.1.
De kantonrechter ziet aanleiding om eerst de eis in reconventie te behandelen.
Ontvankelijkheid
6.2.
Aan [eiser 2] c.s. komt op grond van artikel 136 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de bevoegdheid toe bij antwoord een eis in reconventie c.q. tegenvordering in te stellen. [eiser 2] c.s. hebben hun eis in reconventie echter te laat ingesteld. In artikel 137 Rv is namelijk bepaald dat een eis in reconventie direct bij het antwoord op de dagvaarding ingesteld moet worden. Als [eiser 2] c.s. menen aanspraak te kunnen maken op huurprijsvermindering en/of een schadevergoeding, dan hadden zij dit eerder in deze procedure moeten vorderen of zij dienen dat (alsnog) in een aparte procedure te doen. De kantonrechter zal de eis van [eiser 2] c.s. daarom verder niet beoordelen en [eiser 2] c.s. niet-ontvankelijk verklaren in hun eis in reconventie.
Proceskosten
6.3.
[eiser 2] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Nu de eis in reconventie pas bij conclusie van dupliek is ingesteld en [verweerder] nog niet in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren, worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [verweerder] tot op heden vastgesteld op nihil.
in conventie
Huurachterstand
6.4.
Nu [gedaagde 1] c.s. de door [eiser 1] gestelde huurachterstand van € 22.688,76 berekend tot en met de maand december 2019 niet hebben betwist, zal dit bedrag worden toegewezen.
6.5.
De kantonrechter is gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW niet gerechtigd tot het treffen van een betalingsregeling zonder toestemming van [eiser 1] . Die toestemming is in deze procedure niet gegeven. Voor het (eventueel alsnog) treffen van een betalingsregeling met [eiser 1] teneinde alsnog ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te voorkomen, worden [gedaagde 1] c.s. verwezen naar de gemachtigde van [eiser 1] .
Buitengerechtelijke incassokosten
6.6.
[eiser 1] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In de door [eiser 1] aan [gedaagde 1] c.s. verzonden aanmaning, die overigens voldoet aan de in artikel 6:96, zesde lid BW gestelde eisen, wordt een lager bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten genoemd dan thans wordt gevorderd. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 989,51.
Rente
6.7.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 december 2019 tot de dag van algehele voldoening over de achterstallige huur wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
Ontbinding en ontruiming
6.8.
Ten aanzien van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Hierbij kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Uit rechtsoverweging 6.4. volgt dat [gedaagde 1] c.s. tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun betalingsverplichtingen jegens [eiser 1] . Gelet op de hoogte van de huurachterstand is in ieder geval geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de tekortkoming van bijzonder aard is. Bovendien acht de kantonrechter, de door [gedaagde 1] c.s. naar voren gebrachte financiële en persoonlijke omstandigheden mede in acht nemend, ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van de woning gerechtvaardigd, gelet op het belang van [eiser 1] bij een huurder die (tijdig) aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. [eiser 1] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 1] c.s. reeds vanaf het begin van de huurovereenkomst een huurachterstand hebben laten ontstaan. [eiser 1] heeft in februari 2019 al afspraken met [gedaagde 1] c.s. gemaakt om de huurachterstand, naast de lopende huur, in te lopen. Desondanks zijn [gedaagde 1] c.s. wederom nalatig geweest met de betaling van de huurpenningen. [gedaagde 1] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat zij pogingen ondernemen om hun inkomen op orde te krijgen, maar nergens uit blijkt dat dit binnen een korte termijn gerealiseerd kan worden. De omstandigheid dat mevr. [gedaagde 2] geen bijstandsuitkering toegekend krijgt en dhr. [gedaagde 1] een inkomen als zzp’er geniet wat kennelijk vooralsnog niet toereikend is om de huur te betalen is, hoe vervelend ook, een omstandigheid die niet aan [eiser 1] kan worden tegengeworpen, maar voor rekening en risico van [gedaagde 1] c.s. komt.
6.9.
Voor zover [gedaagde 1] c.s. een beroep hebben willen doen op artikel 6:248 lid 2 BW, wijst de kantonrechter op voornoemd arrest van de Hoge Raad waaruit volgt dat de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW ook zelf op de redelijkheid en billijkheid gebaseerd is en daarom daarnaast weinig ruimte overblijft voor een daarvan te onderscheiden werking van de redelijkheid en billijkheid.
6.10.
Voorts hebben [gedaagde 1] c.s. een beroep gedaan op artikel 6:162 BW en aangevoerd dat [eiser 1] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. [gedaagde 1] c.s. hebben hun verweer echter in het geheel niet onderbouwd. Datzelfde geldt voor het beroep van [gedaagde 1] c.s. op artikel 8 EVRM.
6.11.
Gelet op het voorgaande worden de ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van de woning rechtvaardig geacht. De kantonrechter acht geen omstandigheden aanwezig op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. voor een zogenoemde terme de grâce in aanmerking zou kunnen komen. Door [gedaagde 1] c.s. is immers niet toegelicht dat zij de volledige vordering binnen een maand zullen kunnen betalen. De vorderingen ter zake worden dan ook toegewezen.
6.12.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Dwangsom
6.13.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Doel van een dwangsom is om de schuldenaar een prikkel te geven om over te gaan tot (tijdige) nakoming van de veroordeling. Op het moment dat [gedaagde 1] c.s. dwangsommen verbeurd zouden raken, is [eiser 1] reeds gemachtigd om zelf de ontruiming te bewerkstelligen.
6.14.
De - voor zover gevorderde - machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Rv is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van [gedaagde 1] c.s. komen.
Proceskosten
6.15.
[gedaagde 1] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen zoals hierna vermeld.

7..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser 1] tegen kwijting te betalen € 23.678,27 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand december 2019 en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf 1 december 2019 aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening.
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis de woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde 1] c.s. daar bevinden en de woning onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiser 1] te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 642,90 per maand met ingang van de maand januari 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s., eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op:
  • € 602,06 aan verschotten;
  • € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser 2] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555