In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is de stichting Vestia als eiseres in conventie opgetreden tegen twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een huurovereenkomst en de ontbinding daarvan, alsook de ontruiming van de woning. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak op 10 april 2020, waarin de gedaagden hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft in die uitspraak overwogen dat de hoogte van de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Vanwege de coronacrisis is de beslissing over de ontbinding en ontruiming aangehouden tot een rolzitting op 4 juni 2020, waar partijen zich schriftelijk konden uitlaten over de huurachterstand en eventuele betalingsregelingen. Beide partijen hebben aangegeven dat de huurachterstand is opgelopen en dat er nog geen betalingsregeling is getroffen. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de hoogte van de huurachterstand opnieuw de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
In de beslissing heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagden veroordeeld om binnen veertien dagen na de uitspraak het gehuurde te ontruimen. Tevens zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de verschuldigde huurprijs. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.I. Mentink en is uitvoerbaar bij voorraad.