ECLI:NL:RBROT:2020:7612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
601195 / HA RK 20-783
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid en ontvankelijkheid van een wrakingsverzoek in civiele procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een vereniging tegen mr. R. Kruisdijk, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, en de voorgaande rechter. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 27 juli 2020, terwijl de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gegrond, eerder bekend waren geworden. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij niet tijdig had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat het indienen van een wrakingsverzoek dient te gebeuren zodra de feiten bekend zijn, en dat een termijn van meer dan veertien dagen na het bekend worden van de feiten niet acceptabel is. De wrakingskamer concludeerde dat van verzoekster verwacht mocht worden dat zij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na ontvangst van de brief van 10 juli 2020 had ingediend. De beslissing werd genomen na een zitting op 10 augustus 2020, waar verzoekster en vertegenwoordigers van de wederpartij aanwezig waren. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 601195 / HA RK 20-783
Beslissing van 18 augustus 2020
op het verzoek van
de vereniging
[naam vereniging],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
vertegenwoordigd door [naam] .
strekkende tot wraking van:
mr. R. Kruisdijk, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2
(hierna ook: de rechter) en de voorgaande rechter.

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoekster heeft bij brief van 24 juli 2020 (ingekomen op 27 juli 2020) wraking verzocht van de rechters in de civielrechtelijke procedure tussen haar en de Stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ). Die procedure draagt als kenmerk 7433420 CV EXPL
18-55553.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
  • de inleidende dagvaarding van 13 december 2018 van [naam stichting] als eiseres tegen verzoekster als gedaagde;
  • het antwoord van verzoekster van 14 februari 2019;
  • het vonnis van 14 februari 2019;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 22 maart 2019;
  • de “verhoging van de (tegen)vordering” van verzoekster van 12 april 2019;
  • de akte overlegging producties van [naam stichting] van 6 juni 2019;
  • het vonnis van 6 september 2019;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 15 oktober 2019 van [naam stichting] ;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 15 januari 2020;
  • het vonnis van 17 april 2020;
  • correspondentie tussen de rechtbank en partijen.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 31 juli 2020.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 10 augustus 2020. Namens verzoekster
is verschenen [naam] (penningmeester). Namens [naam stichting] zijn voorts verschenen [naam] (gemachtigde) en [naam] (adviseur bedrijfshuisvesting). Verzoekster heeft ter zitting haar standpunt nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer nog kennis genomen van de brief van verzoekster van 7 augustus 2020 en de e-mail van de rechter van 10 augustus 2020.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekster bekend waren geworden - zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoekster heeft - verkort weergegeven - aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de partijdigheid van de rechter blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 april 2020, waarin de wederpartij wel en verzoekster niet in staat wordt gesteld bewijs te leveren;
  • de afwijzing van de verzoeken om een mondelinge behandeling, terwijl de tegenvordering van verzoekster nooit op een comparitie werd behandeld ondanks herhaald en gemotiveerd verzoek daartoe; verzoekster was ook niet bekend met de zitting van 15 januari 2020 totdat zij na de zitting het proces-verbaal daarvan ontving, en
  • het verlenen van uitstel aan de wederpartij, terwijl reeds vonnis was bepaald en verzoekster zich daarover niet heeft kunnen uitlaten.
Verzoekster heeft kennis kunnen nemen van de inhoud van de processen-verbaal van de zittingen van 22 maart 2019 en 15 januari 2020, het tussenvonnis van 17 april 2020 en de brieven van onder meer 3 maart 2020, 30 maart 2020 en 10 juli 2020 en de daarbij genomen beslissingen. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In dit geval is die termijn overschreden. Naar het oordeel van de wrakingskamer had van verzoekster verwacht mogen worden dat zij in ieder geval het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na ontvangst van de brief van 10 juli 2020 had gedaan. Het wrakingsverzoek is ingekomen op 27 juli 2020.
Het indienen van het wrakingsverzoek na meer dan veertien dagen kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
2.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van
mr. R. Kruisdijk en de voorgaande rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.J. Bezuijen, voorzitter, mr. A.A. Kalk en
mr. N. Doorduijn, rechters en is op 18 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-