Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Het procesverloop en de processtukken
- de inleidende dagvaarding van 13 december 2018 van [naam stichting] als eiseres tegen verzoekster als gedaagde;
- het antwoord van verzoekster van 14 februari 2019;
- het vonnis van 14 februari 2019;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 22 maart 2019;
- de “verhoging van de (tegen)vordering” van verzoekster van 12 april 2019;
- de akte overlegging producties van [naam stichting] van 6 juni 2019;
- het vonnis van 6 september 2019;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 15 oktober 2019 van [naam stichting] ;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 15 januari 2020;
- het vonnis van 17 april 2020;
- correspondentie tussen de rechtbank en partijen.
2.De ontvankelijkheid van het verzoek
- het tussenvonnis van 17 april 2020, waarin de wederpartij wel en verzoekster niet in staat wordt gesteld bewijs te leveren;
- de afwijzing van de verzoeken om een mondelinge behandeling, terwijl de tegenvordering van verzoekster nooit op een comparitie werd behandeld ondanks herhaald en gemotiveerd verzoek daartoe; verzoekster was ook niet bekend met de zitting van 15 januari 2020 totdat zij na de zitting het proces-verbaal daarvan ontving, en
- het verlenen van uitstel aan de wederpartij, terwijl reeds vonnis was bepaald en verzoekster zich daarover niet heeft kunnen uitlaten.
3.De beslissing
mr. N. Doorduijn, rechters en is op 18 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.