ECLI:NL:RBROT:2020:7607

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
601426 / HA RK 20-801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. C.H. Kemp-Randewijk in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter mr. C.H. Kemp-Randewijk van de rechtbank Rotterdam. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van een tussenvonnis van 18 oktober 2019, waarin een deskundigenonderzoek is gelast. Verzoekster stelt dat de rechter partijdig is en dat zij het onmogelijk maakt om bewijs te leveren. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in het wrakingsverzoek voor zover dit is gebaseerd op de inhoud van het tussenvonnis en het niet toezenden van bijlagen aan de deskundige. De wrakingskamer oordeelt dat de eerdere wraking op dezelfde grond reeds is afgewezen en dat verzoekster niet tijdig heeft gewraakt op basis van het niet ontvangen van bijlagen. De overige gronden van verzoekster zijn ook afgewezen, omdat deze geen aanwijzingen geven voor een vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeert dat de rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 601426 / HA RK 20-801
Beslissing van 28 augustus 2020
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. C.H. Kemp-Randewijk, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het verdere procesverloop en de verdere processtukken

Bij tussenbeslissing van 11 augustus 2020 heeft de wrakingskamer het onderzoek heropend en geschorst, met bevel dat het onderzoek ter zitting zal worden hervat op 25 augustus 2020.
Van de rechter is een schriftelijke reactie op de tussenbeslissing ontvangen, gedateerd 12 augustus 2020.
Ter zitting van 25 augustus 2020, waar de behandeling van het wrakingsverzoek is hervat, zijn verschenen: verzoekster en de rechter. Zij hebben ieder hun standpunt toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de brief van Omnius Juristen, gedateerd 20 augustus 2020, waarin wordt meegedeeld dat mevrouw [naam wederpartij] en haar gemachtigde hebben besloten niet aanwezig te zijn ter zitting van 25 augustus 2020.
De wrakingskamer is ambtshalve bekend met haar beslissing van 6 december 2019, waarbij een eerder verzoek van verzoekster tot wraking van de rechter is afgewezen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.
Verzoekster wraakt de rechter vanwege partijdigheid en het onmogelijk maken van het leveren van bewijs door verzoekster.
2.1.2.
Verzoekster heeft 5000 euro betaald voor de kosten van het deskundigen-onderzoek. Op 15 januari 2020 ontving zij een brief met de mededeling dat de opdracht was verstrekt aan de deskundige, met daarbij diens naam. Er werd in die brief ook verwezen naar zeven bijlagen, maar die waren niet bijgevoegd. Verzoekster wilde daarin inzage hebben. Verzoekster heeft daarover gebeld met de rechtbank, op 4 februari 2020. Zij kreeg die bijlagen niet toegezonden omdat zij die al zou hebben. Ook op de vraag welke documenten het dan waren kreeg verzoekster geen antwoord.
2.1.3.
Eind februari heeft verzoekster een gesprek gehad met de deskundige, waarbij is gesproken over welke stukken hij had ontvangen. De deskundige deelde mee dat hij een heel pak papier had ontvangen. Hij wilde dat eerst doorlezen en zou op korte termijn een afspraak maken om te kijken bij de fundering. Toen verzoekster vervolgens niets meer hoorde, heeft zij een maand later een klacht in gediend bij de klachtencommissie. Nadat verzoekster contact had gehad met de klachtencommissie is haar wel doorgegeven welke bijlagen er bij de bewuste brief zaten.
2.1.4.
Verzoekster verwijt de rechter dat zij in het vonnis geen rekening heeft gehouden met de onderzoekswensen van verzoekster. In het vonnis van de rechter staat dat verzoekster verzoeken mag doen en vragen mag stellen aan de deskundige, en de rechter zegt dat ook tegen verzoekster, maar de deskundige zegt verzoekster dat het niet mag. Dan rijst bij verzoekster het vermoeden dat de rechter dat tegen de deskundige heeft gezegd, of iemand die namens de rechter spreekt. In het mailcontact dat verzoekster heeft met de deskundige, verwijst de deskundige naar één deel van het vonnis en daar houdt hij zich aan. De deskundige zegt dat hij dit op deze manier moet doen, op basis van het vonnis.
2.1.5.
Inmiddels is het onderzoek door de deskundige geweest. De deskundige is 45 minuten in de woning van verzoekster geweest. Verzoekster heeft geen verzoeken kunnen doen. Er is niet gegraven naar de funderingspaal; dat wilde de deskundige niet. De deskundige doet het onderzoek op basis van papieren en niet op basis van meet- en graafwerkzaamheden.
2.1.6.
Het deskundigenonderzoek duurt inmiddels veel te lang. De rechter heeft de deskundige inmiddels drie keer uitstel verleend. Verzoekster had daar op zijn minst in gekend willen worden. Verzoekster heeft vernomen dat er al een conceptrapport ligt, maar dat heeft zij niet. Sinds de vorige zitting heeft de rechter niets gedaan. Zij moet vervangen worden omdat ze het onmogelijk maakt voor de deskundige om aan de verzoeken van verzoekster te voldoen.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
In de zaak van mevrouw [naam wederpartij] als eiseres tegen verzoekster als gedaagde gaat het om de factuur van eiseres ter zake van kosten van een verricht onderzoek aan de fundering van de woning van verzoekster. Zij weigert die factuur te betalen omdat er sprake zou zijn van wanprestatie.
2.2.2.
De rechter heeft bij tussenvonnis van 18 oktober 2019 een deskundigenonderzoek gelast en is een deskundige benoemd. In dat vonnis zijn een aantal onderzoeksvragen geformuleerd, waarbij rekening is gehouden met de vragen die partijen op voorhand hadden geformuleerd. In het vonnis is tevens bepaald dat de deskundige partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en daarvan blijk te doen geven in het op te maken schriftelijk bericht.
2.2.3.
In januari 2020 is het voorschot in de kosten van het deskundigenonderzoek voldaan. Door een juridisch medewerker is vervolgens aan de deskundige meegedeeld dat hij zijn onderzoek kon beginnen. De deskundige heeft – mede vanwege de situatie met covid-19 – zijn onderzoek ter plaatse eerst op 17 juli 2020 verricht. Het is nu aan partijen om aan de deskundige commentaar te leveren. De deskundige heeft de rechter toegezegd dat zijn definitieve rapport half september 2020 in bezit zal zijn van de rechter. Partijen zullen hierna zich bij conclusie mogen uitlaten over die rapport. Daarna zal er een vonnis volgen, tenzij het rapport en/of het commentaar van partijen op het rapport nog aanleiding vormt/vormen voor een mondelinge behandeling.
2.2.4.
De rechter heeft geen enkel contact gehad met de deskundige, schriftelijk noch telefonisch. Er zijn wel contacten geweest tussen de juridisch medewerker en de deskundige over het uitblijven van het rapport en de termijn die nog nodig zou zijn voor het uitbrengen daarvan.

3.De beoordeling

3.1.
Het wrakingsverzoek berust in belangrijke mate op de stelling van verzoekster dat de rechter in het tussenvonnis van 18 oktober 2019 een onjuiste opdracht heeft gegeven aan de deskundige. Kort gezegd is in dat vonnis opdracht gegeven aan de deskundige om te onderzoeken of mw. [naam wederpartij] (de eiseres in de hoofdzaak) het funderingsonderzoek als een redelijk handelen en redelijk bekwaam funderingsdeskundige heeft uitgevoerd en of haar rapport van 12 december 2018 voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [1] Een eerdere wraking van verzoekster op dezelfde grond is reeds afgewezen bij beslissing van de wrakingskamer van 6 december 2019. Voor zover het huidige wrakingsverzoek op dezelfde grond is gebaseerd, is het niet-ontvankelijk.
3.2.
Verzoekster is ook niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek voor zover het verzoek is gebaseerd op de stelling dat verzoekster in eerste instantie geen kopie kreeg van de bijlagen aan de brief aan de deskundige met de toelichting dat verzoekster reeds over die stukken beschikte. Dit speelde immers in februari 2020 en een hierop gericht wrakingsverzoek is dus niet tijdig gedaan, zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist. Overigens is dit inmiddels opgelost doordat deze stukken aan verzoekster zijn gezonden.
3.3.
Voor de overige aangevoerde gronden voor wraking geldt het volgende. Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.4.
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.5.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.7.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Om deze redenen is het wrakingsverzoek, voor zover dat is gebaseerd op het door de rechter verlenen van uitstel voor het uitbrengen van het deskundigenbericht, ongegrond.
3.8.
De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer uitgelegd dat er geen direct contact is geweest tussen haarzelf en de deskundige. Voor zover er na het tussenvonnis sprake is geweest van contact tussen de rechtbank en de deskundige, heeft dat plaats gevonden door tussenkomst van een juridisch medewerker en ging dat over het reeds genoemde verlenen van uitstel. De wrakingskamer vindt geen houvast voor de mededeling van verzoekster dat er door of namens de rechter nog meer of andere contacten zouden zijn geweest met de deskundige en dat daarbij door de rechter opdracht zou zijn gegeven om vragen van verzoekster niet mee te nemen bij het deskundigenonderzoek.
3.9.
Het wrakingsverzoek is voor het overige gebaseerd op de onvrede van verzoekster over de inhoud van het deskundigenonderzoek en de wijze waarop dat wordt uitgevoerd. Dat betreft geen handelingen, gedragingen of beslissingen van de rechter en kan door verzoekster aan de orde worden gesteld in de door haar naar aanleiding van het concept-rapport van de deskundige te formuleren vragen en opmerkingen, alsmede in een eventuele conclusie na deskundigenbericht, of – desnoods – in een nog in te stellen beroepsprocedure tegen het eindvonnis van de rechter. Grond voor wraking is het niet.
3.10.
Het verzoek is daarom ongegrond. Het verzoek, voor zover gebaseerd op deze gronden, wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van rechter mr. C.H. Kemp-Randewijk, voor zover dat verzoek is gebaseerd op de inhoud van het tussenvonnis van 18 oktober 2019 en op het niet toezenden van de bijlagen bij de brief aan de deskundige;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. C.H. Kemp-Randewijk voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Doorduijn, voorzitter, mr. A.A. Kalk en
mr. M. Fiege, rechters en door de voorzitter uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2020, in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. C.H. Kemp-Randewijk
- mr. M.L.E. Hol

Voetnoten

1.De tussenbeschikking van deze wrakingskamer d.d. 11 augustus 2020 gaf in de overwegingen een andere, onjuiste samenvatting van de opdracht aan de deskundige.