Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[handelsnaam],
1..Het verdere verloop van de procedure
- het (tussen)vonnis van 27 maart 2020 in het incident en in de hoofdzaak en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2..De vaststaande feiten.
[e-mailadres 1]
[e-mailadres 3][bedrijf 2] < [e-mailadres 4] > met als onderwerp: “Factuur [factuurnummer] van [bedrijf 2] ” vermeldt voor zover relevant het volgende:
[e-mailadres 4])
3..De vordering in de hoofdzaak
4..Het verweer in de hoofdzaak
5..De beoordeling in de hoofdzaak
€ 3.000,00. Uit de dagvaarding onder punt 10 in samenhang gelezen met de opsomming van wetsartikelen, waaronder artikel 6:265 en 6:271 BW onder punt 13 met het kopje “grondslag” begrijpt de kantonrechter dat hij zijn vordering baseert op een tekortkoming van [bedrijf 1] in de nakoming van de overeenkomst die [eiser] stelt met [bedrijf 1] te hebben gesloten, op grond waarvan de overeenkomst vatbaar is voor ontbinding en een ongedaanmakingsverplichting ontstaat.
€ 3.000,00 -indien al zou komen vast te staan dat dit bedrag is betaald aan [bedrijf 1] - (nog) niet aan de orde is. Bij gebreke van een deugdelijke grondslag dient de vordering tot betaling van € 3.000,00 al om deze reden afgewezen te worden. De nevenvorderingen volgen het lot van de hoofdvordering en zullen eveneens worden afgewezen.