4.1.2.Standpunt verdediging
De verdachte dient integraal te worden vrijgesproken, omdat hij geen beschikkingsmacht of zeggenschap had over de drugs en de wapens die in de woning zijn aangetroffen. Ook het medeplegen kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdachte heeft verklaard dat hij met een vriend, [naam vriend] , naar de woning is gegaan om daar te chillen, dat hij in de slaapkamer verbleef toen [naam vriend] vertrok om drank te halen en dat vervolgens de politie de woning binnenviel. De verdachte is niet in de woonkamer geweest, waar kennelijk het versnijdingswerk werd verricht. Dat de verdachte bij zijn aanhouding bruin poeder op zijn broek had, is omdat de woning stoffig was en hij tegen het aanrecht heeft gestaan toen hij in de keuken was om drinken te halen.
Op één van de vuurwapens is DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft verklaard hoe dit er op terecht is gekomen. Toen hij de slaapkamer binnen kwam, lag het vuurwapen op het bed. De verdachte heeft dit wapen opgepakt en vervolgens aan [naam vriend] gegeven.
4.1.3.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De politie betrad op 3 februari 2020 een flatwoning aan de [adres delict] in Rotterdam, nadat een wasmachinemonteur die abusievelijk bij de verkeerde woning had aangebeld dat een man die de voordeur opendeed op dit adres een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn broeksband droeg. Hierop zijn drie personen in de woonkamer aangetroffen. Een vierde persoon, de verdachte, bevond zich volgens de politie in de badkamer.
In de woonkamer was een versnijdingsruimte van verdovende middelen. Er lagen door de woonkamer verspreid verschillende verdovende middelen en versnijdingsmiddelen, alsmede goederen die geschikt zijn voor het vervaardigen en bewerken van harddrugs, zoals teilen en zeven. Ook lag er in de woonkamer een vuurwapen op een stoel. In de eerste slaapkamer stonden in een kast twee plastic tassen met tien respectievelijk twintig blokken verdovende middelen en in de tweede slaapkamer lagen op de bodem van een kast vijf zakken met verdovende middelen. In de badkamer stond een teil met versnijdingsmiddelen. Voorts lag in de lade van een kast een doosje met munitie. Verder lagen er in de tweede slaapkamer goederen voor het vervaardigen van harddrugs, namelijk een pers, stempels en potten. In de hal lagen twee vuurwapens, een schietbalpen en zeven kogelpatronen verborgen in een stapel houten kistjes. Op basis van de aangetroffen voorwerpen, de door de politie beschreven chemische geur en de laag bruine stof in de woning, kan worden vastgesteld dat de woning nog zeer recent en ook intensief werd gebruikt als ‘versnijdingspand’ voor het bewerken en bewaken van verdovende middelen.
De vraag is of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen, de vuurwapens en de munitie. De rechtbank overweegt dat de verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en verschillende attributen voor het bewerken van verdovende middelen, veelal voor het blote oog zichtbaar, verspreid lagen in de verschillende ruimtes van de woning. Een verbalisant beschrijft bij het binnentreden van de woning een zodanige chemische lucht, dat hij zich genoodzaakt voelde om onmiddellijk een stofmasker op te zetten. Ook de verdachte moet deze chemische lucht in de woning hebben geroken. De medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat alle personen in de woning (langere tijd) in de woonkamer aanwezig zijn geweest. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft daarnaast verklaard dat alle medeverdachten in de gehele woning hebben rondgelopen.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat zich in de woning een grote hoeveelheid verdovende middelen bevond. Op één van de vuurwapens die zijn aangetroffen in een kistje in de hal is het DNA van de verdachte aangetroffen. Het vuurwapen in de woonkamer lag voor anderen duidelijk zichtbaar op een stoel. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte eveneens wetenschap had van de aanwezigheid van meerdere vuurwapens in de woning. Dat de verdachte mogelijk niet precies wist waar en hoeveel wapens, munitie en verdovende middelen in de woning verborgen lagen, doet - gelet op de omstandigheden waaronder hij werd aangehouden - er niet aan af dat hij zich in meer of minder mate bewust moet zijn geweest van de waarschijnlijke aanwezigheid van alle in de woning in beslag genomen en ten laste gelegde goederen.
De verklaring van de verdachte bij de politie dat hij slechts korte tijd in de woning op bezoek was bij een vriend, dat hij niet in de woonkamer is geweest en dat hij geen verdovende middelen, vuurwapens of munitie in de woning heeft gezien, acht de rechtbank onder de hiervoor geschetste omstandigheden en in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk. Opmerkelijk in dat verband is voorts dat de verdachte over die [naam vriend] verder niets weet te vertellen: geen achternaam, geen adres, geen andere gegevens. Daarbij komt dan ook nog dat de verdachte naar aanleiding van het aangetroffen DNA-spoor ter terechtzitting alsnog heeft erkend dat hij in de woning een vuurwapen heeft gezien, zodat hij op dit punt ook tegenstrijdig heeft verklaard.
Behalve wetenschap moet voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van verdovende middelen, vuurwapens en munitie worden beoordeeld of de verdachte over deze voorwerpen ook beschikkingsmacht had. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt in dat verband het volgende.
De verdachte werd door de politie bij binnenkomst in de woning aangetroffen in de badkamer en droeg een trainingsbroek met daarop restanten bruin poeder. In de badkamer werden naast een teil met vermoedelijk restanten van drugs, versnijdingsmiddelen en twee vernielde telefoons aangetroffen. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat personen in de woning bij binnenkomst van de politie hun telefoon vernielden. Zoals hiervoor overwogen, leidt de rechtbank uit de in de woning aangetroffen goederen en de beschreven chemische lucht af dat de woning intensief werd gebruikt voor het bewerken van verdovende middelen. In combinatie met het aangetroffen DNA-spoor op een van de in beslag genomen vuurwapens, concludeert de rechtbank uit deze feiten en omstandigheden dat de verdachte (in elk geval) enige functionele of organisatorische betrokkenheid bij dit versnijdingspand had. Hieruit volgt dat de verdachte ook beschikkingsmacht had over de aangetroffen verdovende middelen, de vuurwapens en munitie.
De rechtbank stelt op basis van de omstandigheden bij hun aanhouding vast dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten, zodat ook het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen. De verdachte en zijn medeverdachten bevonden zich in de woning die overduidelijk was ingericht voor het versnijden van verdovende middelen en waren ook met dat doel in de woning aanwezig.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, dus ook van oordeel dat de beschikkingsmacht van de verdachte geldt ten aanzien van alle in de woning in beslag genomen vuurwapens. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft het wapen of de munitie zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. De verdachte heeft, onder de omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet, bewust de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van alle drie de vuurwapens en munitie aanvaard.
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het medeplegen van het bereiden, bewerken of verwerken van de aangetroffen hoeveelheid
verdovende middelen en medeplegen van het voorhanden hebben van drie vuurwapens en
munitie, wettig en overtuigend bewezen. De verweren tot vrijspraak worden dan ook
verworpen.