In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2020, werd het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van de verweerder vernietigd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Overdam, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV, dat hem geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet toekende vanwege een dringende reden voor ontslag. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende zorgvuldig had gehandeld in de voorbereiding en motivering van het bestreden besluit. De rechtbank had eerder, in een tussenuitspraak van 7 november 2019, al vastgesteld dat de beslissing op bezwaar van 21 januari 2019 niet voldoende was gemotiveerd. Verweerder had de gelegenheid gekregen om het gebrek te herstellen, maar slaagde daar niet in. De rechtbank concludeerde dat de motivering van de verweerder over de dringende reden voor ontslag niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid. Eiser had zijn functie als machinist en wagencontroleur bij [naam werkgever] gedurende twintig jaar vervuld, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het ontslag niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraak en de huidige uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.312,50 werden vastgesteld.