ECLI:NL:RBROT:2020:7503

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
10/701001-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en een boksbeugel in Rotterdam

Op 26 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 1 januari 2020 in Rotterdam een geladen vuurwapen en een boksbeugel voorhanden had. De verdachte heeft de feiten bekend en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in het uitgaansgebied van Rotterdam bevond met een functionerend, geladen vuurwapen, dat hij ook aan anderen heeft getoond. De verdachte verklaarde dronken te zijn geweest en het wapen 'stoer' te vinden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en het recidiverisico is laag, maar gezien de ernst van het wapenbezit in het drukke uitgaansleven, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis niet opgeheven, maar de schorsing daarvan voortgezet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank ook de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie heeft toegepast.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/701001-20
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair te vervangen door 90 dagen hechtenis;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

De verdachte heeft de feiten (het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie en een boksbeugel) bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen waarop de hierna te vermelden veroordeling is gebaseerd. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 01 januari 2020 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Ruger, type P95 Dc, kaliber 9mm,
met daarbij voor dat wapen geschikte munitie,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 01 januari 2020 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten
een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op oudejaarsnacht in het uitgaansgebied van Rotterdam begeven met een functionerend, geladen vuurwapen in zijn broeksband. Hij is met het wapen in een café geweest. Op camerabeelden is te zien dat de verdachte het vuurwapen vóór het café ook uit zijn broek heeft gehaald en aan ten minste één andere persoon heeft getoond. De verdachte heeft verklaard dat hij dronken was en dat hij het stoer vond om met het wapen rond te lopen. Aanvankelijk was hij ook van plan geweest om ermee in de lucht te schieten, maar zover is het niet gekomen.
De ervaring leert dat vuurwapenbezit snel leidt tot het gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen voor anderen van dien. Daartegen dient te worden opgetreden. Dit geldt temeer wanneer het vuurwapenbezit gepaard gaat met bezit van kogels, plaatsvindt in het drukke uitgaansleven, openlijk ‘stoer’ doend voor een ander, door iemand die dronken was en die het vuurwapen ook wel had willen gebruiken.
Daarnaast heeft de verdachte een boksbeugel voorhanden gehad, die hij nota bene van zijn zoon had afgepakt omdat deze hem niet mocht hebben.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 maart 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 maart 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De reclassering kan geen verband leggen tussen het delictgedrag en eventuele delictgerelateerde risico’s. De verdachte is verslaafd geweest aan gokken en als gevolg hiervan is het faillissement van zijn bedrijf uitgesproken. De verdachte lijkt voldoende in staat om zijn (financiële) problemen zelf op te lossen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Uitgangspunt in vuurwapenzaken is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor de duur van die straf zijn de LOVS-oriëntatiepunten niet langer passend, in ieder geval niet in het Rotterdamse arrondissement: er zijn in Rotterdam en omgeving vrijwel iedere week een of meerdere schietincidenten en er worden door de politie zeer frequent vuurwapens in beslag genomen.
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie niet passend. Het opleggen van een taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, doet – ook naast de 79 dagen die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – geen recht aan de ernst en het gevaarzettende karakter van het verboden wapenbezit. Daarbij rekent de rechtbank de verdachte niet alleen het bezit van het geladen vuurwapen aan, maar ook het feit dat hij het wapen meegenomen heeft in een uitgaansgelegenheid en dat hij het wapen aan een ander heeft getoond.
De eerdere beslissing om de voorlopige hechtenis te schorsen – aanvankelijk, tot de sluiting ervan, met plaatsing in een kleinschalige voorziening van de penitentiaire inrichting en schorsing tijdens werktijden, naderhand met gehele schorsing – is ingegeven door het belang van de verdachte om, in afwachting van zijn berechting, financiële problemen aan te pakken. Hieraan heeft de verdachte dus kunnen werken, maar met schorsing is niet vooruitgelopen op de strafoplegging, waarbij belangen van vergelding en generale preventie in een geval als dit zwaar wegen. Slechts gevangenisstraf die ook verdere onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, vormt een adequate reactie op deze feiten. Dat de verdachte hiervan negatieve gevolgen ondervindt, is het gevolg van de keuze die hij heeft gemaakt, en er zijn geen bijzondere of nieuwe persoonlijke omstandigheden die hieraan afdoen.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van negen maanden op zich recht doet aan de feiten. In afwijking van voornoemd uitgangspunt zal daarvan wel een deel – drie maanden – voorwaardelijk worden opgelegd. De verdachte heeft werk en de inkomsten daaruit heeft hij nodig om zijn schulden af te lossen. Bij de keuze voor een deels voorwaardelijke straf is ook meegewogen dat de reclassering de kans op herhaling laag inschat.

8..Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om die schorsing nu per direct op te heffen en zal daarom in de voorlopige hechtenis en de schorsing geen wijziging aanbrengen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Stafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2020 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Ruger, type P95 Dc, kaliber 9mm,
met daarbij voor dat wapen geschikte munitie,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2020 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten
een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;