ECLI:NL:RBROT:2020:7499

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
10/700066-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het bereiden van harddrugs en het voorhanden hebben van vuurwapens in een versnijdingspand

Op 26 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 3 februari 2020 samen met anderen werd aangetroffen in een woning die als versnijdingspand voor harddrugs werd gebruikt. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij het bereiden, bewerken en verwerken van ongeveer 19 kilogram heroïne en 99,6 gram cocaïne, evenals het voorhanden hebben van drie vuurwapens en munitie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en vuurwapens, en dat hij beschikkingsmacht had over deze goederen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en wapens, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een strafblad met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/700066-20
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Frankrijk) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan,
raadsvrouw mr. C.B. Stenger, advocaat te Amsterdam/Schiphol.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient vrijgesproken te worden van het medeplegen van het vervaardigen van verdovende middelen, omdat - kort gezegd - uit het dossier onvoldoende is vast komen te staan dat de verdachte de beschikkingsmacht en de wetenschap over de hem ten laste gelegde hoeveelheid verdovende middelen heeft gehad (afgezien van de 65 gram heroïne op tafel in de woonkamer waarvan de verdachte heeft verklaard dat hem is verteld dat dit heroïne was). Er is geen onderzoek gedaan naar DNA en/of vingerafdrukken. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de goederen die in de woning zijn aangetroffen, zodat het voor een veroordeling vereiste opzet niet bewezen kan worden verklaard.
De kogelpatronen en het wapen van het merk Makarov kunnen niet aan de verdachte gelinkt worden, omdat deze uit het zicht in een houten kistje lagen en hierop geen DNA of vingerafdrukken van de verdachte zijn aangetroffen. Er is geen sprake van wetenschap en beschikkingsmacht. Ten aanzien van het wapen van het merk Bbm Mod geldt dat het DNA van de verdachte op dit wapen is aangetroffen alhoewel de verdachte ontkent dat hij het wapen heeft vastgepakt. Uit het dossier blijkt niet hoe dit wapen veilig is gesteld. Er zijn drie processen-verbaal waar het gaat om vuurwapens. Het is onduidelijk welk proces-verbaal voor welk wapen geldt. Derhalve kan contaminatie niet uitgesloten worden.
4.1.2.
Beoordeling
Op 3 februari 2020 is door de politie een woning aan de [adres] betreden, omdat een wasmachinemonteur bij het aanbellen gezien zou hebben dat een op een vuurwapen gelijkend voorwerp door een bewoner van voornoemd adres in zijn broeksband werd gedragen. De verdachte is hierop, samen met twee andere personen, in de woonkamer aangetroffen. Een vierde persoon bevond zich in de badkamer. De verbalisanten hebben in de woonkamer een versnijdingsruimte van verdovende middelen aangetroffen. Door de woonkamer verspreid lagen verschillende verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. Ook werden goederen gelieerd aan het vervaardigen van harddrugs aangetroffen, zoals teilen en zeven. Ook is er in de woonkamer een vuurwapen op een stoel aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit vuurwapen van de tafel naar de stoel heeft verplaatst. In de eerste slaapkamer zijn twee plastic tassen met tien en twintig blokken verdovende middelen aangetroffen. In de tweede slaapkamer zijn vijf zakken met verdovende middelen aangetroffen. Verder werden ook hier goederen gelieerd aan het vervaardigen van harddrugs aangetroffen, namelijk een pers, stempels en potten. In de lade van een ladekast lag een doosje met munitie en in de hal zijn in houten kistjes twee vuurwapens aangetroffen. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de woning intensief werd gebruikt voor het bewerken van verdovende middelen.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts in de woonkamer op tafel heroïne heeft zien liggen en één vuurwapen heeft gezien en verplaatst, maar verder niets wist van de overige hoeveelheden verdovende middelen, wapens en munitie die in de woning aanwezig waren, is naar het oordeel van de rechtbank niet als een aannemelijk scenario aan te merken. De verdachte verklaart een onaangename lucht in de woning te hebben geroken en is daarom in één van de slaapkamers gaan liggen. De medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben echter verklaard dat alle personen (langere tijd) in de woonkamer aanwezig zijn geweest. Daarbij komt dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat alle overige verdachten in de gehele woning hebben rondgelopen en dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij drie kwartier à één uur in de woning aanwezig was, voordat de politie de woning binnenviel. Bovendien is het DNA van de verdachte niet op één wapen, maar op twee wapens aangetroffen.
De vraag die voorligt en die door de rechtbank beantwoord dient te worden, is of de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, de vuurwapens en munitie en of hij daarover ook de beschikkingsmacht had.
Zoals hiervoor overwogen, leidt de rechtbank uit de goederen die in de woning zijn aangetroffen af dat de woning intensief werd gebruikt voor het bewerken van verdovende middelen en daarom als “versnijdingspand” wordt aangemerkt. De woning was zwaar bewapend door middel van vuurwapens en munitie die in de woning zijn aangetroffen.
De personen die verantwoordelijk zijn voor het bewerken van de verdovende middelen hebben belang bij het feit dat personen die niets met (het bewerken van) de verdovende middelen te maken hebben, geen toegang tot de desbetreffende woning kunnen krijgen, te meer nu de drugs, versnijdingsmiddelen en één wapen deels open en bloot in de woning lagen. De rechtbank gaat er daarom – en bij gebreke van een geloofwaardige verklaring – vanuit dat de verdachte enige functionele of organisatorische betrokkenheid bij dit versnijdingspand had en niet slechts in de woning aanwezig was omdat een vriend van de verdachte hem in de woning achterliet met uitsluitend de vraag om in de woning op die vriend te wachten. Deze rol van de verdachte maakt dat de rechtbank wetenschap vaststelt van de drugs, versnijdingsmiddelen en wapens, ook als hij niet precies wist hoeveel verdovende middelen er aanwezig waren en wat waar lag.
Uit deze functionele of organisatorische betrokkenheid volgt ook dat de verdachte beschikkingsmacht over de aangetroffen verdovende middelen, de vuurwapens en munitie heeft gehad. Dit wordt te meer bevestigd door het aantreffen van DNA van de verdachte op twee vuurwapens die in de woning zijn aangetroffen (de Bbm Mod 92 en de Umarex Walther Pk380). Bovendien gaat de rechtbank er vanuit dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waardoor er sprake is van medeplegen.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de beschikkingsmacht geldt ten aanzien van alle drie de vuurwapens en munitie, dus ook ten aanzien van de vuurwapens en munitie die niet direct in het zicht hebben gelegen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de vuurwapens met munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de vuurwapens of tot de exacte locatie van de vuurwapens. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is bovendien het DNA van de verdachte op twee vuurwapens aangetroffen. De rechtbank ziet, zoals door de verdediging is aangevoerd, geen enkele aanleiding om aan te nemen dat sprake van contaminatie zou zijn geweest. Gelet op de berekende waarschijnlijkheidsgradatie heeft de rechtbank geen enkele reden om te betwijfelen dat de verdachte daadwerkelijk de donor is van het DNA-materiaal dat op de twee vuurwapens (de Bbm Mod 92 en de Umarex Walther Pk380) is aangetroffen. De verdachte heeft daarmee, onder de omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet, tevens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het voorhanden hebben van het derde vuurwapen en de munitie, die zich bovendien in het houten kistje bevonden met één van de andere wapens, waarop DNA van de verdachte is aangetroffen.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank het medeplegen van het bereiden, bewerken of verwerken van de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen en medeplegen van het voorhanden hebben van drie vuurwapens en munitie, wettig en overtuigend bewezen. De verweren tot vrijspraak worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 03 februari 2020
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft bereid of bewerkt of verwerkt
ongeveer 19 kilogram van een materiaal bevattende heroïne en
99,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne
middelenals bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2.
hij
op 03 februari 2020
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
drie wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III
onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten telkens een vuurwapen in de
zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van
- een pistool van het merk Umarex Walther type Pk380 kaliber 9mm (.32 auto)
en
- een pistool van het merk Makarov, type Pm, kaliber 7.65mm en
- een pistool van het merk Bbm Mod, type 92, kaliber 9mm
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van Categorie III,
te weten 7 kogelpatronen, kaliber .22lr en 4 kogelpatronen, kaliber 9 mm
kort .32 auto,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de
omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in
aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is samen met drie anderen aangetroffen in een zogeheten versnijdingspand waar harddrugs werden bereid, bewerkt dan wel verwerkt. De verdachte had samen met zijn medeverdachten ongeveer 19 kilo heroïne, ongeveer 100 gram cocaïne en drie vuurwapens met munitie voorhanden. Er was derhalve sprake van een zwaar bewapend versnijdingspand.
Dat verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, criminaliteit bevorderen en schadelijk zijn voor de gezondheid, is algemeen bekend. De verdachte heeft zich, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen, laten leiden door zijn streven naar geldelijk gewin.
Het onbevoegd bezit van vuurwapens met munitie betreft een ernstig strafbaar feit en levert een risico voor de veiligheid van personen op. Bovendien kan het bezit leiden tot het feitelijk gebruikmaken van die vuurwapens.
Door het aantreffen van de zorgwekkende combinatie van de verdovende middelen met de vuurwapens met munitie, kan het niet anders zijn dan dat de vuurwapens in het versnijdingspand aanwezig waren ter bescherming van de verdovende middelen, die een grote waarde vertegenwoordigen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juli 2020 (Nederland) en een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2020 (Frankrijk), waaruit blijkt dat de verdachte eerder (in Frankrijk) meerdere malen tot gevangenisstraffen van aanzienlijke duur is veroordeeld, ook voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van
een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank
acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van
de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 54 (vierenvijftig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 03 februari 2020
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19 kilogram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer
99,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 03 februari 2020
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
drie, althans een of meer wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III
onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten (telkens) een vuurwapen in de
zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van
- een pistool van het merk Umarex Walther type Pk380 kaliber 9mm (.32 auto)
en/of
- een pistool van het merk Makarov, type Pm, kaliber 7.65mm en/of
- een pistool van het merk Bbm Mod, type 92, kaliber 9mm
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van Categorie III,
te weten 7 kogelpatronen, kaliber .22lr en/of 4 kogelpatronen, kaliber 9 mm
kort .32 auto,
voorhanden heeft gehad;