ECLI:NL:RBROT:2020:7496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
8583295
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens werkweigering en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Gom Schoonhouden B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerster]. De werknemer was sinds 1 mei 2002 in dienst bij Gom en werkte als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen van de werknemer, die herhaaldelijk aangeboden werkplekken had geweigerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet in redelijkheid de aangeboden werkplekken kon weigeren en dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. De rechter oordeelde dat de werknemer de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst had geschonden door niet op de aangeboden werkplekken te verschijnen en dat herplaatsing niet in de rede lag. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 november 2020 en een transitievergoeding van € 3.639,73 bruto toegekend aan de werknemer. De loonvordering van de werknemer werd afgewezen, evenals de verzoeken om een billijke vergoeding en om het ontbindingsverzoek van de werkgever af te wijzen. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8583295 VZ VERZ 20-11665
uitspraak: 18 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gom Schoonhouden B.V.,
gevestigd te Schiedam,,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.D. Breugelmans-Tanis te Schiedam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. P. van Baaren te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘GOM’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure:

1.1.
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair ex artikel 7:671b lid 1 sub a jo 669 lid 1 en 3 sub e BW (ontbinding wegens verwijtbaar handelen) en subsidiair ex artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 669 lid 1 en 3 sub g BW (ontbinding verstoorde arbeidsrelatie), met producties, ontvangen op 12 juni 2020;
- het verweerschrift ontbinding arbeidsovereenkomst, tevens zelfstandig verzoek loonvordering, met producties, ontvangen op 17 juli 2020;
- de brief namens [verweerster] van 24 juli 2020, met twee producties;
- de per e-mail toegezonden brief van GOM, met een reactie op het verweerschrift, met bijlagen, van 24 juli 2020, die wel door [verweerster] maar niet door de rechtbank ontvangen is, maar ter mondelinge behandeling door GOM is overgelegd en door de kantonrechter aangemerkt als pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juli 2020. Aan de zijde van GOM is verschenen mevrouw [naam persoon 1] (HR Business Partner), bijgestaan door mr. R.J. Boor, (advocaat in loondienst) namens de voornoemde gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld van mevrouw N. Rodrigues (tolk) en mevrouw [naam persoon 2] (dochter) en bijgestaan door haar gemachtigde. Voor aanvang van haar werkzaamheden heeft de tolk de belofte afgelegd dat zij haar taak als tolk naar eer en geweten zal vervullen. Zij heeft het verhandelde voor [verweerster] vertaald in de Kaapverdische taal. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door hun respectievelijke gemachtigden, de gemachtigde van GOM heeft dat gedaan aan de hand van bedoelde pleitnotities. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beslissing bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 mei 2002 bij GOM in dienst getreden. Zij is hier laatstelijk werkzaam voor 10 uur per week in de functie van medewerker algemeen schoonmaakonderhoud I, tegen een salaris van € 12,61 bruto per uur, exclusief vakantiebijslag, met een loonbetalingsperiode van 4 weken. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de Collectieve arbeidsovereenkomst in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna: de cao) van toepassing.
2.2.
In artikel 5.2. van de arbeidsovereenkomst is bepaald:
“Personeelslid is verplicht door Gom opgedragen werkzaamheden te verrichten binnen de regio Rijnmond. De arbeidsduur, de werkplek en de werktijden kunnen, voor zover dit redelijkerwijs van personeelslid kan worden verlangd, door Gom worden gewijzigd.”
2.3.
In artikel 8 lid 1 van de cao is bepaald dat de werknemer de verplichting heeft om “
binnen redelijke grenzen een verandering van de werktijden en/of werkzaamheden en/of het object waar gewerkt wordt en/of de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd te accepteren.
2.4.
GOM is een onderneming die zich bezig houdt met schoonmaken en schoonhouden van locaties van derde opdrachtgevers.
2.5.
In 2012 is [verweerster] voor GOM onder meer gaan schoonmaken bij Hogeschool Rotterdam. Later heeft zij dit gedurende al haar contracturen gedaan. In 2018 zijn deze werkzaamheden op initiatief van GOM beëindigd. Hierna heeft GOM aan [verweerster] drie nieuwe schoonmaakobjecten aangeboden, waarvan [verweerster] op voorhand of na korte tijd geweigerd heeft er te werken, namelijk Yarden, een crematorium in Rotterdam, Suez, een afvalverwerkingsbedrijf in Rotterdam en Parnassia, geestelijke gezondheidszorg in Rotterdam. GOM stuurt [verweerster] daarop op 7 december 2018 een brief, waarin zij voor zover van belang meldt:
“Gom ziet het als werkweigering als u passend werk niet accepteert. (...) Wanneer wij een passende aanbieding voor u hebben gevonden dient u deze aanbieding te accepteren. Wanneer u niet akkoord gaat, komt dit voor uw rekening en zullen wij u de niet gewerkte uren niet betalen.”
2.6.
[verweerster] gaat vervolgens per 7 januari 2019 aan de slag bij Stichting Scapino Ballet in Rotterdam. Op 26 januari 2019 is [verweerster] hier niet meer welkom omdat Scapino niet tevreden is over haar werkzaamheden. [verweerster] ontvangt hiervoor op 19 februari 2019 een officiële waarschuwing.
2.7.
Op 18 februari 2029 zijn aan [verweerster] 4 nieuwe werkplekken aangeboden, middels een WhatsAppbericht aan haar zoon. Omdat de zoon twee dagen later reageerde (met de tekst
“ze is wel geinteresseerd”)waren deze plekken reeds vergeven.
2.8.
GOM biedt [verweerster] hierna twee nieuwe werkplekken aan, Parnassia Groep in Rotterdam en Kliniek de Vaarsahof, eveneens in Rotterdam. [verweerster] weigert Parnassia op voorhand. Bij Vaarsahof werkt [verweerster] één dag, waarna ze weigert hier te werken. Naar aanleiding hiervan ontvangt [verweerster] op 16 april 2019 een officiële waarschuwing, waarin voor zover van belang is vermeld:
“Wij doen ons best om een passende werkplek voor u te vinden en u bent verplicht om ander passend werk te accepteren. Aangezien u dit niet doet, is er sprake van werkweigering. U heeft namelijk geen legitieme redenen om de aangeboden werkplekken te weigeren”
2.9.
Partijen komen overeen dat [verweerster] op 2 juni 2019 start bij Bavo Europoort in Capelle aan den IJssel. In de bevestigingsbrief meldt GOM: “
Sterker nog, u werkt dit tegen door ondermaats te presteren, passende aanbiedingen te blijven weigeren en de klant te betrekken bij Gom gerelateerde zaken. Dit vinden wij onacceptabel en daarom doen we hierbij nogmaals het vriendelijke doch dwingende verzoek om mee te werken aan uw eigen inzetbaarheid.”
2.10.
[verweerster] verschijnt op de eerste werkdag zonder bericht van verhindering niet op de werklocatie. Naar aanleiding hiervan ontvangt [verweerster] een (derde) officiële waarschuwing. In deze brief van 12 juni 2019 is vermeld:
“U heeft aangegeven op 1 locatie al uw uren te willen werken. Wij begrijpen dat uw voorkeur daarnaar uitgaat. We proberen rekening te houden met de wensen van onze medewerkers, maar dit is vrijwel onmogelijk met de hoeveelheid eisen die u heeft. Helaas zitten wij momenteel niet in de luxe positie om u dit aan te bieden en zult u daarom een passende aanbieding conform cao moeten accepteren. (…) Wij hebben u laten weten dat het 5 voor 12 is. Dit houdt in dat u uw houding en gedrag ten aanzien van het werk moet veranderen voor het te laat is. Wij verwachten dat u een volgende passende aanbieding accepteert en dat u de werkzaamheden ook daadwerkelijk gaat verrichten. Wij verwachten daarnaast dat u er alles aan doet om de plaatsing succesvol te laten worden. Mocht echter blijken dat door uw toedoen een plaatsing wederom mislukt, dan gaan we over tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.”
2.11.
Op 14 juni 2019 voeren partijen een gesprek met elkaar naar aanleiding van de bovengenoemde brief, waarin het bovenstaande wordt besproken en wordt benadrukt dat [verweerster] een volgende plaatsing succesvol dient te maken.
2.12.
Op 6 augustus 2019 biedt GOM per WhatsApp aan de zoon van [verweerster] 2 werkplekken aan: Van den Heuvel in Ridderkerk en Verkeerscentrale Stad in Rotterdam. Een van de locaties weigert [verweerster] bij voorbaat, omdat deze te ver weg voor haar is. Op de andere locatie werkt ze één dag, waarna ze weigert hier langer naartoe te gaan, eveneens omdat dit te ver reizen voor haar is.
2.13.
Per 30 januari 2020 start [verweerster] bij een nieuw object, Synlab. Hier is [verweerster] na een week niet meer welkom omdat men ontevreden is over de kwaliteit van de schoonmaakwerkzaamheden.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
GOM heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen GOM en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke grond;
II. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
III. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerster] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] ;
IV. [verweerster] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft GOM (samengevat) het volgende naar voren gebracht. [verweerster] heeft verwijtbaar gehandeld, omdat zij de afgelopen jaren steeds aangeboden passende werkzaamheden heeft geweigerd, dan wel na korte tijd die werkzaamheden heeft gestaakt. Subsidiair is sprake van een verstoorde arbeidsrelatie omdat [verweerster] een houding heeft aangenomen waarbij het voor GOM onmogelijk is om de overeengekomen werkzaamheden te kunnen garanderen. [verweerster] heeft de inspanningen van GOM gefrustreerd door werkzaamheden te weigeren, niet op te komen dagen, ruzie te zoeken op de werkvloer of werkzaamheden niet volgens de instructies uit te voeren. Gezien de lange zoektocht van GOM naar een geschikte werkplek ligt herplaatsing niet in de reden. Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] komt haar geen transitievergoeding toe en dient de opzegtermijn niet in acht genomen te worden.

4..Het verweer

4.1.
[verweerster] heeft zich verweerd tegen het verzoek van GOM en heeft verzocht:
I. het ontbindingsverzoek af te wijzen, kosten rechtens;
II. GOM te veroordelen om een bedrag van € 934,- bruto aan [verweerster] te betalen, ter zake achterstallige overuren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de voldoening, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% conform de wet; kosten rechtens;
III. voor zover de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, verzoekt [verweerster] om haar, naast toewijzing van de loonvordering, ook de transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen.
4.2.
[verweerster] heeft daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. [verweerster] werkte tot 2018 op een vaste locatie. Daar functioneerde zij goed. GOM heeft haar nadien steeds op locaties geplaatst die ongunstig voor haar zijn. [verweerster] hoeft niet op locaties te werken die te ver weg zijn. Als [verweerster] een andere locatie krijgt toegewezen, die bij haar past, functioneert zij naar behoren. [verweerster] ontkent dat zij niet functioneerde op de werkplekken, zij kreeg onvoldoende instructies.
4.3.
In de periode oktober 2018 tot en met maart 2019 heeft [verweerster] in totaal 77 overuren gewerkt, die niet zijn uitbetaald. [verweerster] verzoekt daarom om betaling van een bedrag van € 934,- bruto.
4.4.
[verweerster] maakt aanspraak op een billijke vergoeding omdat het (eventuele) ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GOM. Het geschil tussen partijen is namelijk ontstaan omdat GOM de overuren niet betaalt en omdat GOM [verweerster] weghaalt van de eigen locatie en niet passend werk aanbiedt, dat steeds te ver weg is, en waarbij ook de komst van [verweerster] niet vooraf wordt gemeld.

5..De beoordeling

Redelijke grond
5.1.
Op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onder a BW, gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW, kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De wetgever heeft verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangemerkt. Dat is bepaald in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. GOM heeft haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair gebaseerd op deze e-grond. Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval inderdaad sprake van een voldragen e-grond. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat niet ter discussie staat dat het huidige conflict tussen GOM en [verweerster] is ontstaan in 2018. [verweerster] werkte tot die tijd al haar contracturen bij Hogeschool Rotterdam. Gedurende de vakantieweken is Hogeschool Rotterdam gesloten. Daarom is GOM gewoon om werknemers die bij een school in dienst zijn een zogenoemd scholencontract aan te bieden. In zo’n contract is het relatief hoge aantal vakantieweken verdisconteerd in de arbeidsomvang. [verweerster] heeft desgevraagd geweigerd op basis van een scholencontract haar werkzaamheden op de Hogeschool Rotterdam uit te voeren. Als onbetwist staat vast dat GOM op basis daarvan heeft besloten [verweerster] over te plaatsen naar een nieuw object.
5.3.
Eveneens staat vast dat GOM nadien vele nieuwe objecten heeft aangeboden aan [verweerster] , maar dat dit keer op keer niet heeft geleid tot een succesvolle nieuwe werkplek voor [verweerster] . [verweerster] heeft aangegeven dat zij geïrriteerd was, omdat zij terug wilde naar Hogeschool Rotterdam en dat ze daarom kritisch heeft gekeken naar nieuwe objecten. GOM heeft onbetwist aangevoerd dat [verweerster] in nagenoeg alle gevallen de reistijd als bezwaar heeft aangevoerd tegen het accepteren van een nieuw aanbod. In haar verweerschrift heeft [verweerster] dit bevestigd. Ter zitting heeft [verweerster] toegelicht dat zij vindt dat een lange reistijd niet in verhouding staat tot de 2 uur die zij per dag werkt.
5.4.
Tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste kader waarbinnen de problemen tussen partijen zijn ontstaan, overweegt de kantonrechter het volgende. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is bepaald dat [verweerster] te werk kan worden gesteld in de regio Rijnmond en dat GOM gerechtigd is om onder meer de werkplek van [verweerster] te wijzigen. Op basis van het contract kan [verweerster] dus niet afdwingen dat zij uitsluitend te werk wordt gesteld bij Hogeschool Rotterdam, ongeacht het feit dat zij hier een aantal jaar heeft gewerkt. Het staat GOM, binnen de grenzen van het contract en de redelijkheid, vrij om het werk op een andere manier in te delen en [verweerster] in te zetten op andere objecten. Daarbij is het niet onredelijk dat GOM, nu [verweerster] geen “scholencontract” wenst, [verweerster] wil inzetten op een ander project, om te voorkomen dat GOM tijdens schoolvakanties waarin er geen werk op de Hogeschool Rotterdam te verrichten is, [verweerster] wel salaris dient door te betalen.
5.5.
Alle door GOM voorgestelde objecten bevonden zich in de (overeengekomen) regio Rijnmond. De door [verweerster] aangevoerde reistijd is dan ook geen belemmering waar zij zich in redelijkheid op had mogen beroepen, nu de betreffende reistijden mogelijk zijn binnen de grenzen die partijen zijn overeengekomen. GOM heeft zich desondanks redelijk opgesteld en geprobeerd mee te denken met [verweerster] , door haar diverse andere objecten aan te bieden. Door haar ‘poot stijf te houden’ en keer op keer nieuwe objecten te weigeren, dan wel er na korte tijd te stoppen, heeft [verweerster] artikel 5.2. van de arbeidsovereenkomst en artikel 8 lid 1 van de cao geschonden. Het verweer dat de reistijd niet in verhouding zou staan tot de werktijd passeert de kantonrechter, nu dit inherent is aan de overeenkomst tussen partijen dat [verweerster] twee uur per dag werkt.
5.6.
In enkele gevallen, namelijk Scapino, Bavo en Synlab, was weigering van [verweerster] niet de reden van beëindiging van de werkzaamheden. GOM heeft aangevoerd dat Scapino en Synlab ontevreden waren over [verweerster] ’ functioneren en dat [verweerster] niet op kwam dagen bij Bavo. [verweerster] heeft deze gang van zaken in haar verweerschrift summier betwist. GOM heeft daarna op de mondelinge behandeling haar stellingen nader onderbouwd, waarna [verweerster] dit onweersproken heeft gelaten. Daarmee is als onvoldoende gemotiveerd betwist in rechte komen vast te staan dat deze door Gom aan [verweerster] aangeboden werklocaties door haar toedoen zijn beëindigd. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] derhalve ook ten aanzien van het niet doorgaan van deze aanbiedingen een verwijt valt te maken.
5.7.
Verder is van belang dat GOM [verweerster] er meerdere keren op heeft gewezen dat het haar ernst is. In de diverse waarschuwingen en brieven heeft GOM benadrukt dat zij het gedrag van [verweerster] ziet als werkweigering, en heeft zij [verweerster] gewezen op haar plicht om een passende werkplek te accepteren. [verweerster] heeft er geen blijk van gegeven dat zij deze boodschap ter harte heeft genomen. In haar brief van 12 juni 2019 en het zogenoemde ‘vijf-voor-twaalfgesprek’ heeft GOM zelfs expliciet gesteld dat de herhaalde werkweigering voor haar een reden vormt om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan, maar ook dit heeft niet tot een andere houding van [verweerster] geleid.
5.8.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat [verweerster] niet in redelijkheid bij herhaling de redelijke voorstellen van GOM heeft kunnen weigeren. [verweerster] heeft willen werken op haar eigen condities, die niet zijn gestoeld op haar contract of de cao. Door zo te handelen heeft [verweerster] verwijtbaar gehandeld. Gezien de vele pogingen van GOM om haar een werkplek te bieden kan van GOM niet (langer) in redelijkheid worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Herplaatsing
5.9.
Aangezien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten, ligt herplaatsing niet in de rede, zoals volgt uit artikel 7:669 lid 1 BW.
Opzegverbod
5.10.
Gesteld noch gebleken is dat er enig opzegverbod aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.
Opzegtermijn
5.11.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat er sprake is van een opzegtermijn van 4 maanden. GOM heeft verzocht om deze opzegtermijn niet in acht te nemen, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, als bedoeld in artikel 6:671b lid 9 sub b BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is weliswaar sprake van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , maar is dit niet aan te merken als ernstig. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat de wetgever de lat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van de werknemer hoog heeft gelegd. De rechter dient het criterium “ernstig verwijtbaar handelen of nalaten” daarom met terughoudendheid toe te passen. In de parlementaire geschiedenis is een aantal (niet limitatieve) voorbeelden gegeven van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Uit die voorbeelden en enkele andere passages uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat bij ernstig verwijtbaar handelen sprake moet zijn van uitzonderlijke situaties. In het geval van [verweerster] is van zo’n uitzonderlijke situatie geen sprake, maar slechts van “gewoon” verwijtbaar handelen of nalaten.
5.12.
De arbeidsovereenkomst wordt daarom conform artikel 7:671b lid 9 sub a BW ontbonden per 1 november 2020, na aftrek van de duur van deze procedure.
Transitievergoeding
5.13.
In beginsel is GOM aan [verweerster] een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 lid 1 sub onder 2 BW. GOM heeft verzocht geen transitievergoeding toe te kennen, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Nu hiervoor is overwogen dat het handelen van [verweerster] niet is aan te merken als ernstig verwijtbaar, zal de kantonrechter de transitievergoeding toekennen. De transitievergoeding wordt vastgesteld op € 3.639,73 bruto.
Billijke vergoeding
5.14.
[verweerster] heeft aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GOM, omdat zij geen passend werk aan [verweerster] heeft aangeboden. Nu hiervoor is overwogen dat juist het verwijtbaar handelen van [verweerster] heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is voor toekenning van deze billijke vergoeding geen plaats.
Loonvordering
5.15.
[verweerster] maakt tenslotte aanspraak op achterstallig loon. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 3 BW, kan de betreffende vordering in de onderhavige procedure worden behandeld.
5.16.
[verweerster] heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 24 juli 2020 haar loonvordering vermeerderd tot € 5.400,- netto (inclusief € 900,- netto vakantiegeld). Zij stelt dat er niet alleen sprake is van overuren van oktober 2018 tot en met maart 2019, maar dat vanaf juli 2019 tot en met februari 2020 haar contracturen niet zijn betaald.
5.17.
GOM heeft betwist dat zij overuren onbetaald heeft gelaten. Zij heeft aangevoerd dat zij nimmer de opdracht heeft gegeven om overwerk te verrichten. Daarop heeft [verweerster] haar verweer niet nader onderbouwd. Het had op de weg van [verweerster] gelegen om haar vordering nader te onderbouwen, zeker gezien de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat zij voorafgaand aan deze procedure reeds aanspraak heeft gemaakt op deze uren. Als onvoldoende onderbouwd zal de vordering ten aanzien van de achterstallige betaling van overuren worden afgewezen.
5.18.
Ten aanzien van het loon over juli 2019 tot en met februari 2020 heeft GOM op de zitting gesteld dat zij [verweerster] heeft betaald voor de uren die zij gewerkt heeft. De uren die [verweerster] niet heeft gewerkt, omdat zij bepaalde objecten heeft geweigerd, heeft GOM voor rekening van [verweerster] laten komen. [verweerster] heeft niet betwist dat dit de uren betreffen die zij niet heeft gewerkt, als gevolg van haar weigeringen. De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] over deze uren geen aanspraak kan maken op loon, aangezien deze uren in redelijkheid voor rekening van [verweerster] komen, zoals bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW. GOM heeft [verweerster] er namelijk bij brief (van 7 december 2018) reeds op gewezen dat zij over deze uren geen loon zal betalen. [verweerster] heeft er vervolgens zelf voor gekozen om bepaalde werkplekken niet te accepteren. De loonvordering zal daarom ook op dit punt worden afgewezen.
Proceskosten
5.19.
Als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij wordt [verweerster] veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van GOM vastgesteld op € 124,- aan griffierecht en € 721,- aan salaris voor de gemachtigde.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2020;
veroordeelt GOM tot betaling van het netto equivalent van € 3.639,73 bruto ter zake van de transitievergoeding;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van GOM begroot op € 124,- aan griffierecht en € 721,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394