ECLI:NL:RBROT:2020:748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
521124 rekestnr. 17.360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen van de schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling, waaronder het niet voldoende informeren van de bewindvoerder en het ontstaan van nieuwe schulden. De schuldenaar had een fraudeschuld bij de Gemeente IJssellanden, die deels betrekking had op de periode voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over zijn woonsituatie. Dit leidde tot de conclusie dat de schuldenaar niet voldeed aan de voorwaarden voor het voortzetten van de schuldsaneringsregeling.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de schuldenaar geen sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en geen bewijs heeft geleverd van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank nam kennis van een rapport van een arts, waaruit bleek dat de schuldenaar over benutbare mogelijkheden beschikt, maar niet bereid lijkt om zijn situatie te verbeteren. De rechtbank concludeerde dat de tekortkomingen van de schuldenaar niet te wijten zijn aan omstandigheden buiten zijn macht en dat hij zijn schuldeisers benadeelt door zijn kansen om geld te verdienen niet te benutten.

Het verzoek van de advocaat van de schuldenaar om een verlenging van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank beëindigde de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d, e en f van de Faillissementswet. De rechtbank stelde het salaris van de bewindvoerder vast op maximaal € 3.138,43, en verklaarde dat er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen, waardoor er geen faillissement van rechtswege ontstaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 januari 2020
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 april 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
[adres schuldenaar]
[woonplaats schuldenaar] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: [bewindvoerder] .

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 3 juni 2019 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft op 3 juli 2019 de rechtbank een brief gestuurd met daarin de laatste stand van zaken.
De advocaat van schuldenaar, mr. R. Moghni, heeft op 4 juli 2019 de rechtbank een brief gestuurd met daarin de laatste stand van zaken.
De bewindvoerder en de advocaat van schuldenaar zijn gehoord ter terechtzitting van
30 januari 2019. Schuldenaar is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Ter zitting zijn afspraken gemaakt.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de gemaakte afspraken de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging aangehouden tot 9 december 2019.
De advocaat van schuldenaar heeft op 3 september, 18 november en 12 december 2019 de rechtbank brieven gestuurd met daarin de laatste stand van zaken.
De bewindvoerder heeft op 27 augustus en 18 november 2019 en 6 januari 2020 de rechtbank brieven gestuurd met daarin de laatste stand van zaken ter voorbereiding op de voortgezette behandeling van 15 januari 2020.
De bewindvoerder en schuldenaar, bijgestaan door mr. I. Car, waarnemend advocaat, zijn gehoord ter terechtzitting van 15 januari 2020.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Voor de standpunten van de rechter-commissaris, de bewindvoerder, schuldenaar en de beschermingsbewindvoerder verwijst de rechtbank naar de desbetreffende gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
De rechtbank verwijst met betrekking tot de eerder ingenomen standpunten en de gemaakte afspraken naar het tussenvonnis van de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van 15 juli 2019.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 9.879,00 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
Schuldenaar is tekortgeschoten in de nakoming van de informatieverplichting. Schuldenaar heeft de bewindvoerder immers niet voldoende geïnformeerd. Tot op heden ontbreken er diverse specificaties in het dossier en schuldenaar heeft de rechtbank en bewindvoerder kennelijk onjuist geïnformeerd over zijn woonsituatie, waarover hierna meer. Schuldenaar heeft onvoldoende gereageerd op (herhaalde) informatieverzoeken van de bewindvoerder.
Daarnaast is vast komen te staan dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van indiening van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid, Faillissementswet. Schuldenaar heeft immers een fraudeschuld laten ontstaan bij aan de Gemeente IJssellanden inzake terugvordering van zijn Participatiewetuitkering en een opgelegde boete, tezamen in totaal
€ 43.874,84. Deze terugvordering heeft deels, voor een bedrag van in totaal € 29.744,12, betrekking op de periode voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling. De vordering is ook na bezwaar en beroep in stand gebleven. Uit het vonnis van de bestuursrechter van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2019 valt af te leiden dat schuldenaar zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet aan de gemeente te melden dat hij niet woonachtig is op het uitkeringsadres [adres schuldenaar] in [woonplaats schuldenaar] . Dit is door de gemeente vastgesteld aan de hand van het extreem lage waterverbruik op voormeld adres. Indien schuldenaar bij toelating de rechtbank juist had geïnformeerd over zijn feitelijke woonsituatie zou dat reden zijn geweest, mede vanwege (de aard van) de daardoor te verwachten bijstandsterugvordering om het verzoek af te wijzen. Schuldenaar heeft de rechtbank niet volledig en juist geïnformeerd.
Schuldenaar heeft een nieuwe bovenmatige schuld laten ontstaan, te weten het deel van de bovengenoemde vordering dat tijdens de schuldsaneringsregeling is ontstaan (21 april 2017 tot 1 mei 2018) ad € 15.326,23. Schuldenaar heeft geen betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe schuld is voldaan.
Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat schuldenaar vanaf april 2018 tot en met heden (een periode van twintig maanden) geen sollicitatiebewijzen heeft overgelegd. Schuldenaar heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij arbeidsongeschikt is. Evenmin heeft schuldenaar loonspecificaties overgelegd waaruit blijkt dat hij fulltime werkzaam is.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis kunnen nemen van het rapport van arts R. Vrosch van Treve zorg, wonen & welzijn van 12 maart 2019 (door schuldenaar pas op 11 september 2019 aan de bewindvoerder toegestuurd). In het rapport wordt - zakelijk weergegeven - onder meer vermeld dat schuldenaar beschikt over benutbare mogelijkheden, dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie die maakt dat schuldenaar op medische gronden volledig niet belastbaar is en dat schuldenaar zijn klachten in stand houdt door verkeerde coping: schuldenaar legt de nadruk op zijn beperkingen en lijkt niet bereid om zijn situatie duurzaam te willen veranderen, aldus de arts. Naar het oordeel van de rechtbank benadeelt schuldenaar door dit gebrek aan inzet zijn schuldeisers, nu schuldenaar de kansen om geld te verdienen voor zijn schuldeisers kennelijk onbenut laat.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris van 28 maart 2018, de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 19 november 2018 en de behandeling van de eerdere voordracht tot tussentijdse beëindiging van 15 juli 2019, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
Het verzoek van de advocaat om schuldenaar nog een kans te gunnen in de vorm van een verlenging, zodat schuldenaar hulp en begeleiding kan krijgen, wordt - gelet op de aard en omvang van de vastgestelde tekortkomingen - afgewezen.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d, e en f, Faillissementswet.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.138,43;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.