ECLI:NL:RBROT:2020:7473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
8257622 CV EXPL 20-1257
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst door opzegging huurder en ontruiming van het gehuurde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder had een woning gehuurd van Havensteder, maar er ontstond onduidelijkheid over zijn hoofdverblijf en de onderverhuur van de woning aan een derde partij, [naam persoon 1]. Havensteder heeft de huurovereenkomst opgezegd, omdat de huurder niet aan zijn verplichtingen voldeed en er vermoedens waren van onrechtmatige bewoning. De huurder betwistte de opzegging en stelde dat hij zijn hoofdverblijf in de woning had. De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd, omdat de huurder een opzeggingsformulier had ingediend en deze opzegging niet tijdig had ingetrokken. De rechtbank heeft de vorderingen van Havensteder toegewezen, waaronder de ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De huurder werd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten, en om de verschuldigde huur te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden ook aan de huurder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8257622 CV EXPL 20-1257
uitspraak: 21 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. de Jong,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Havensteder’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 23 december 2019, met producties;
de conclusie van antwoord;
het tussenvonnis van 10 maart 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de conclusie van repliek, met productie.
De mondelinge behandeling heeft in verband met de corona-maatregelen geen doorgang gevonden. De procedure is schriftelijk voortgezet.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe wel in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd op de conclusie van repliek.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] huurt van Havensteder de woning aan het adres [adres] te Rhoon (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2
Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden van toepassing verklaard. Deze algemene voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) 8.4 De huurder bewoont het gehuurde tijdens de gehele duur van de huurovereenkomst zelf en heeft er zijn hoofdverblijf.
(…)
8.16
De huurder is niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven en/of (onder) te verhuren, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder. (…) De huurder zal op eerste verzoek van verhuurder alle uit de ongeoorloofde onderverhuur verkregen inkomsten aan verhuurder afdragen. (…) Voorts verbeurt de huurder aan de verhuurder een direct opeisbare boete per kalenderdag dat de ongeoorloofde onderverhuur of ingebruikneming voortduurt. (…)”
2.3
Op 18 februari 2016 heeft [gedaagde] bij Havensteder een verzoek tot woningruil gedaan. Als ruilpartner heeft [gedaagde] de heer [naam persoon 1] (hierna: ‘ [naam persoon 1] ’) voorgesteld. Bij brief van 25 februari 2016 heeft Havensteder dit verzoek afgewezen.
2.4
Op 6 maart 2016 heeft [naam persoon 1] zich in de Basisregistratie Personen ingeschreven in het gehuurde. [gedaagde] stond op dat moment ook ingeschreven in het gehuurde.
2.5
Op 16 maart 2016 heeft Havensteder van [gedaagde] een verzoek om het rekeningnummer voor aanpassing van de betaling van de huur ontvangen.
2.6
Bij brief van 6 april 2016 heeft Havensteder [gedaagde] en [naam persoon 1] uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van Havensteder.
2.7
Bij brief van 13 april 2016 heeft Havensteder aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…) Op 13 april bent u samen met de heer [naam persoon 1] bij ons op kantoor geweest.
Tijdens het bezoek hebben wij het gehad over uw woonsituatie. U heeft aangegeven dat u op dit moment de woning aan de [adres] niet kan betalen en dat de heer [naam persoon 1] zich op uw adres heeft ingeschreven om u te helpen met de huurbetalingen.
De heer [naam persoon 1] heeft aangegeven dat hij naar de Gemeente Albrandswaard is geweest om zich in te schrijven op uw adres. En dat hij toestemming heeft gekregen van de gemeente om zich in te schrijven.
Houdt u er rekening mee dat de heer [naam persoon 1] niet dezelfde rechten en plichten heeft als een medehuurder. De inwoner heeft geen recht op een huurovereenkomst. U blijft als hoofdhuurder zelf aansprakelijk voor uw woning.
Omdat u de huur op dit moment niet kan betalen hebben wij besloten de machtiging op naam van de heer [naam persoon 1] te handhaven. (…)”
2.8
In januari 2019 ontvangt Havensteder meldingen van omwonenden dat de woning van [gedaagde] leeg zou staan.
2.9
Bij brief van 31 januari 2019 heeft Havensteder [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van Havensteder op 5 februari 2019. Op 5 februari 2019 is [gedaagde] niet op het kantoor van Havensteder verschenen.
2.1
Bij brief van 5 februari 2019 heeft Havensteder [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van Havensteder op 13 februari 2019. Op 13 februari 2019 is [gedaagde] niet op het kantoor van Havensteder verschenen.
2.11
Bij brief en e-mail van 19 maart 2019 heeft Havensteder aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…) Door een gehouden buurtonderzoek is een ernstig vermoeden ontstaan van onrechtmatige bewoning.
Onderhuur
We hebben op 13 maart 2019 de onderhuurder, de heer [naam persoon 1] gesproken op ons kantoor. In het gesprek verklaarde de heer [naam persoon 1] dat u al enige tijd vertrokken bent naar Turkije. De heer [naam persoon 1] heeft zijn intrek in de woning genomen. U staat in de Gemeentelijke Basisadministratie ook niet meer ingeschreven op het adres [adres] . (…)
Onrechtmatig gebruik van de woning
Wij hebben van u geen aanvraag ontvangen en hebben u geen toestemming verleend voor het onrechtmatig gebruik van de woning. Volgens de Algemene huurvoorwaarden van de huurovereenkomst is iedere vorm van onrechtmatig gebruik, zoals onder andere onderverhuur en gebruik als postadres niet toegestaan. Het onrechtmatig gebruik is in strijd met de huurovereenkomst, de algemene huurvoorwaarden en de wettelijke bepalingen.
Beëindigen huurovereenkomst
De huurovereenkomst met u zeggen we daarom op. We verwachten binnen 6 weken schriftelijk een reactie waarin u aangeeft of u akkoord gaat met het opzeggen van de huurovereenkomst. (…)”
2.12
Bij brief van 4 juni 2019 heeft Havensteder aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…) Wij hebben u medegedeeld dat wij de huurovereenkomst willen beëindigen. Wij hebben u de mogelijkheid gegeven om de huurovereenkomst op te zeggen om zo een procedure te voorkomen. U heeft hier geen gebruik van gemaakt. Ik stel u voor de laatste maal in de gelegenheid om de huurovereenkomstuiterlijk 12 juni 2019op te zeggen. (…)”
2.13
[gedaagde] heeft zich op 11 juni 2019 gemeld bij het kantoor van Havensteder. Een medewerker van Havensteder heeft met een Turkse tolk met [gedaagde] gesproken. Havensteder heeft [gedaagde] nogmaals verzocht de huurovereenkomst op te zeggen. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst niet opgezegd.
2.14
Bij brief van 2 juli 2019 heeft [gedaagde] aan Havensteder onder meer het volgende bericht:
“(…) Hierbij dien ik bezwaar in tegen de brief die op 4-6-19 mij is gestuurd (...). Wil mij een boete opleggen van minimaal € 4500,- wegen de onderhuurder. Als nodig was zou de gemeente een toestemmingsverklaring vragen van Havensteder neem ik aan. Heb twee maanden huurachterstand die ik in termijnen wil betalen. Hiervoor wil ik een betalingsregeling treffen. (…)”
2.15
Bij brief van 2 juli 2019 heeft de advocaat van Havensteder aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…) Namens Havensteder zal ik op korte termijn een rechtszaak tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning aanhangig maken. (…)
U kan deze rechtszaak alsnog voorkomen dooruiterlijk 13 juli 2019de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. (…) Alsbijlage 1bij deze brief voeg ik een opzegformulier die u kan gebruiken om de huurovereenkomst op te zeggen. Bij de opzegging kan de gebruikelijke opzegtermijn van één maand in acht worden genomen.
U heeft ook een huurachterstand. Ook indien u de huurovereenkomst vrijwillig opzegt, bent u verplicht deze huurachterstand te betalen. (…) Ik verzoek u het verschuldigde bedrag van€ 1.463,33alsnog zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 15 dagen nadat deze brief bij u is bezorgd te betalen. Indien u niet binnen de gestelde termijn betaalt, bent u incassokosten van€ 218,00verschuldigd. (…)”
2.16
Op 10 of 11 juli 2019 is bij het kantoor van de advocaat van Havensteder een ingevuld opzegformulier voor het adres [adres] te Rhoon bezorgd.
2.17
Bij brief van 11 juli 2019 heeft de advocaat van Havensteder aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…) Op 10 juli 2019 heb ik uw huuropzegging voor de woning aan de [adres] ontvangen. U heeft de opzegging telefonisch ook aan mij bevestigd.
Uw huurovereenkomst eindigt, door een opzegtermijn van één maand, per 10 augustus 2019. Echter valt 10 augustus 2019 op een zaterdag. De definitieve oplevering is gepland op 8 augustus en hierdoor eindigt de huurovereenkomst per 8 augustus 2019. (…)”
2.18
Op 17 juli 2019 ontvangt de advocaat van Havensteder een e-mail van [naam persoon 2] (hierna: ‘ [naam persoon 2] ’). Deze e-mail luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) Het volgende punt gaat over met eigen wil de huurcontract opzeggen.
De heer [gedaagde] spreekt niet zo goed Nederlands, dus begrijpt het ook niet goed. U heeft telefonisch contact opgenomen met hem en als het goed is gevraagd of hij de contract wil opzeggen. Meneer heeft het niet goed begrepen, dus heeft het hooguit beantwoordt met JA.
Later heeft hij een brief ontvangen dat daarin vermeldt staat, dat meneer akkoord heeft gegeven voor het opzeggen van de huurcontract. Hier gaan wij niet mee akkoord. Meneer wilt de huurcontract niet opzeggen (…)
Wij willen graag contact met u (…), want iedereen verdiend wel een tweede kans en wij gaan niet akkoord met het opzeggen van de huurcontract. De heer [gedaagde] zal de contract voor opzegging niet ondertekenen. (…)”
2.19
Bij e-mail van 18 juli 2019 heeft de advocaat van Havensteder aan [naam persoon 2] onder meer het volgende bericht:
“(…) Op 10 juli 2019 heeft de heer [gedaagde] een ingevuld opzeggingsformulier bezorgd aan mijn kantooradres. De huuropzegging is op 11 juli telefonisch namens de heer [gedaagde] door een goed Nederlands sprekende man ook aan mij bevestigd (…) Een nader 'contract voor opzegging' waarover u spreekt is dan ook niet nodig. De huurovereenkomst eindigt conform de huuropzegging op 8 augustus. (…)
In uw e-mail vraagt u om een tweede kans voor de heer [gedaagde] . (…) Havensteder heeft medio juni nog een gesprek gehad op het kantoor van Havensteder, daarbij is de situatie - in het Turks - uitvoerig aan de heer [gedaagde] uitgelegd. (…) Desondanks is Havensteder bereid om op uw verzoek nogmaals met de heer [gedaagde] in gesprek te gaan en zijn verhaal aan te horen. (…)”
2.2
Op 3 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren aanwezig [gedaagde] , de advocaat van [gedaagde] , een vriend van [gedaagde] , drie medewerkers van Havensteder en de advocaat van Havensteder.
2.21
Bij brief van 2 oktober 2019 heeft Havensteder de inhoud van het gesprek aan [gedaagde] bevestigd. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) In januari 2017 bent u gescheiden van uw echtgenote. Daardoor zijn er psychische problemen bij u ontstaan en is er sprake geweest van overmatig alcoholgebruik, dat heeft geleid tot een verslaving. U had daardoor last van paniekaanvallen, boosheid en u werd snel driftig. Daarop bent u naar Turkije gegaan om rust te vinden.
Vervolgens is uw vader in mei 2017 overleden. Naar aanleiding van dit verlies bent u opnieuw naar Turkije vertrokken. Sindsdien reist u regelmatig heen en weer tussen Nederland en Turkije (…). Omdat u feitelijk vaker in Turkije was dan in Nederland heeft u zichzelf uit laten schrijven bij de gemeente Albrandswaard (…). De woning aan de [adres] heeft u in gebruik gegeven aan uw vriend - de heer [naam persoon 1] -, zodat de woning behouden kon blijven. De heer [naam persoon 1] heeft in uw afwezigheid onder andere de contracten voor de levering van energie voor de woning op zijn naam afgesloten.
In het gesprek op 3 september heb ik u herhaaldelijk gevraagd in welke perioden u niet uw hoofdverblijf heeft gehad in de woning en of u dat kunt bewijzen. Daarop heeft u geen antwoord gegeven. (…) Ook op de herhaaldelijke vraag waar u gedurende deze periode verbleef in Nederland kon u geen duidelijkheid geven.
Naar aanleiding van het voorgaande is gesproken over het openen en lezen van uw post, in het bijzonder de brieven van Havensteder. (…) Dat u nooit heeft gereageerd op uw post is voor Havensteder een aanwijzing dat eerder genoemde constateringen van Havensteder ten aanzien van het niet hebben van uw hoofdverblijf juist zijn.
U vertelde in eerste instantie dat u de brievenbussleutel kwijt was. Even later vertelde u dat u de brievenbussleutel in bezit was van de heer [naam persoon 1] . (…)
Als u een rechtszaak wilt voorkomen en de woning alsnog vrijwillig wilt opleveren, dan ontvang ik graag uiterlijk op 11 oktober 2019 een bevestiging van uw huuropzegging van 11 juli 2019. (…)
2.22
Op 5 november 2019 heeft de advocaat van [gedaagde] aan Havensteder bericht dat er geen aanleiding is de huurovereenkomst te beëindigen.

3..De vordering

3.1
Havensteder vordert bij dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter algehele beschikking van Havensteder te stellen;
[gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Havensteder te voldoen, voor iedere maand, vanaf 8 augustus 2019 tot aan het tijdstip van de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde, de som van € 731,31 en voor een gedeelte van een maand een pro rata te berekenen gedeelte van deze som, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de termijnen tot de dag van algehele voldoening;
subsidiair:
de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter algehele beschikking van Havensteder te stellen;
[gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Havensteder te voldoen, voor iedere maand, vanaf het moment van ontbinden tot aan het tijdstip van de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde, de som van € 731,31 en voor een gedeelte van een maand een pro rata te berekenen gedeelte van deze som, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de termijnen tot de dag van algehele voldoening;
zowel primair als subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Havensteder te betalen een bedrag van € 8.886,96 met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Havensteder te betalen een bedrag van € 556,97 te vermeerderen met € 218,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Het door Havensteder gevorderde bedrag van € 8.886,96 bestaat uit € 2.886,96 aan winstafdracht en € 6.000,00 aan boete. Het door Havensteder gevorderde bedrag van € 556,97 betreft de huurachterstand berekend tot en met 8 augustus 2019.
3.3
Havensteder legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Primair stelt Havensteder zich op het standpunt dat de huurovereenkomst met [gedaagde] per 8 augustus 2019 door opzegging is geëindigd, waardoor [gedaagde] per die datum zonder recht of titel het gehuurde onder zich houdt. Subsidiair vordert Havensteder de huurovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden met ontruiming van het gehuurde, doordat [gedaagde] op verschillende punten is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder. [gedaagde] heeft in strijd gehandeld met artikel 8.16 van de algemene huurvoorwaarden door het gehuurde zonder toestemming van Havensteder aan [naam persoon 1] onder te verhuren, althans in gebruik te geven. Daarnaast heeft [gedaagde] een huurachterstand laten ontstaan. Havensteder maakt verder aanspraak op de huurbedragen maand als schadevergoeding vanaf 8 augustus 2019 dan wel vanaf de dag van de ontbinding tot aan de dag van de ontruiming. Havensteder vordert verder afdracht van de inkomsten die [gedaagde] heeft verkregen uit de onderverhuur van het gehuurde en een contractuele boete. Havensteder is bij de berekening hiervan uitgegaan van een onderverhuurperiode van vier maanden. Havensteder vordert verder de huurachterstand berekend tot en met 8 augustus 2019 en zij maakt aanspraak op vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat hij de huurovereenkomst heeft opgezegd. Daarnaast betwist hij dat hij zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft gehad en dat hij het gehuurde zonder toestemming van Havensteder heeft onderverhuurd, althans in gebruik heeft gegeven aan [naam persoon 1] . Voor zover wel in strijd met de huurovereenkomst is gehandeld stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat dit niet ernstig genoeg is voor ontbinding. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en stelt zich op het standpunt dat hij de op grond van artikel 8.16 van de algemene bepalingen gevorderde bedragen niet verschuldigd is. Op wat [gedaagde] verder heeft aangevoerd zal hierna, voor zover hier van belang, worden ingegaan.

5..De beoordeling

5.1
Havensteder heeft bij conclusie van repliek de vorderingen tot inning van de afdracht van de inkomsten uit de onderhuur en de verbeurde boete ingetrokken. Op het onder f. gevorderde hoeft dan ook niet meer te worden beslist.
5.2
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of [gedaagde] de huur geldig heeft opgezegd.
5.3
[gedaagde] heeft betwist dat hij het opzeggingsformulier waar Havensteder een beroep op doet heeft ingevuld. Ook heeft hij de opzegging niet telefonisch bevestigd. [gedaagde] is niet bekend met de man die de huuropzegging op 11 juli 2019 telefonisch aan Havensteder zou hebben bevestigd, aldus [gedaagde] .
5.4
Havensteder heeft bij conclusie van repliek aangevoerd dat [gedaagde] zelf in persoon een ingevuld opzeggingsformulier heeft bezorgd op het kantoor van de advocaat van Havensteder. Bij het overhandigen van het opzeggingsformulier heeft [gedaagde] een visitekaartje afgegeven. De advocaat van Havensteder heeft na ontvangst van het opzeggingsformulier direct telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] door te bellen met het nummer op het visitekaartje. Gedurende dit gesprek heeft [gedaagde] de huuropzegging bevestigd, aldus Havensteder.
5.5
[gedaagde] heeft deze door Havensteder gestelde gang van zaken, nu hij niet meer op de conclusie van repliek heeft gereageerd, niet weersproken, zodat van de juistheid van deze stellingen wordt uitgegaan. [gedaagde] heeft, tegenover wat Havensteder hierover heeft aangevoerd, dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij het opzeggingsformulier heeft ingevuld en op het kantoor van de advocaat van Havensteder heeft afgegeven. Door het ingevulde opzeggingsformulier op het kantoor van Havensteder in te leveren is sprake van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring waaruit blijkt dat [gedaagde] instemde met de beëindiging van de huur.
5.6
[gedaagde] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de opzegging op grond van artikel 7:271 lid 3 BW bij aangetekende brief of exploot had dienen te geschieden. Nog daargelaten dat [gedaagde] hiermee een beroep doet op zijn eigen vormverzuim, geeft de wet niet expliciet aan dat niet-inachtneming van dit voorschrift nietigheid meebrengt. De ratio van het vormvoorschrift is dat geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of de opzegging de andere partij heeft bereikt. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval hoeft verzuim van dit vormvereiste de geldigheid van de opzegging door de huurder niet aan te tasten, mits de opzegging de wederpartij heeft bereikt. Nu Havensteder niet betwist dat zij het opzeggingsformulier heeft ontvangen, kan aan dit vormvereiste voorbij worden gegaan.
5.7
Voor zover [gedaagde] zijn huuropzegging met de e-mail van 17 juli 2019 heeft willen intrekken geldt het volgende. Een eenzijdige gerichte rechtshandeling, zoals de opzegging van een huurovereenkomst, kan slechts worden ingetrokken indien deze de wederpartij nog niet heeft bereikt. Artikel 3:37 lid 5 BW bepaalt immers dat intrekking van een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon eerder dan of gelijktijdig met de ingetrokken verklaring moet bereiken. De e-mail van 17 juli 2019 heeft Havensteder niet eerder dan of gelijktijdig met het opzeggingsformulier bereikt, zodat aan dit vereiste niet is voldaan. [gedaagde] heeft de huuropzegging dan ook niet tijdig ingetrokken.
5.8
Gelet op het hiervoor overwogene is vast komen te staan dat de huurovereenkomst door [gedaagde] is opgezegd. Dit brengt met zich dat de vragen of [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen als huurder heeft voldaan door het gehuurde zonder toestemming van Havensteder aan [naam persoon 1] onder te verhuren dan wel in gebruik te geven en of dat grond oplevert voor de ontbinding van de huurovereenkomst geen bespreking meer behoeven.
5.9
Nu de huurovereenkomst door opzegging is beëindigd houdt [gedaagde] het gehuurde zonder recht of titel onder zich. De gevorderde ontruiming zal dan ook worden toegewezen. De termijn voor ontruiming zal in redelijkheid worden gesteld op veertien dagen na de betekening van het vonnis.
5.1
Havensteder heeft gesteld dat de huurachterstand tot en met 8 augustus 2019 € 556,97 bedraagt. [gedaagde] heeft dit niet betwist. De vordering tot betaling van deze reeds opeisbaar geworden huurpenningen zal daarom worden toegewezen. De gevorderde huurbedragen over de periode tot de uiteindelijke ontruiming worden eveneens toegewezen.
5.11
De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen.
5.12
Havensteder maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
5.13
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter algehele beschikking van Havensteder te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Havensteder te betalen een bedrag van € 774,97, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 556,97 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Havensteder te betalen, voor iedere maand, vanaf 9 augustus 2019 tot aan het tijdstip van de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde, een bedrag van € 731,31 en voor een gedeelte van een maand een pro rata te berekenen gedeelte van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de termijnen tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 83,52 aan dagvaardingskosten, € 499,00 aan griffierecht en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde van Havensteder;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
26975