ECLI:NL:RBROT:2020:7462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
8369811 HA VERZ 20-30
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting ASVZ en de werknemer, aangeduid als [verweerder]. ASVZ heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen van de werknemer. De procedure is schriftelijk gevoerd, zonder mondelinge behandeling, vanwege de coronamaatregelen. De werknemer was sinds 18 augustus 2017 in dienst bij ASVZ als assistent-begeleider en had te maken met verschillende problemen in de communicatie met leidinggevenden en collega's, wat leidde tot een ernstige verstoring van de arbeidsrelatie. ASVZ heeft meerdere keren geprobeerd om de werknemer te laten meewerken aan zijn re-integratie en mediation, maar de werknemer heeft hieraan niet voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen en dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord is geraakt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden op de g-grond, omdat van ASVZ in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De ontbinding is vastgesteld met ingang van 1 oktober 2020, waarbij de kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8369811 HA VERZ 20-30
uitspraak: 26 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van:
de stichting Stichting ASVZ,
gevestigd te Sliedrecht,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.H. Bunt,
tegen
[verweeder] ,
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. R. Scheltes.
Partijen zullen hierna ‘ASVZ’ en ‘ [verweeder] ’ worden genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met producties, ontvangen op 5 maart 2020;
- het verweerschrift;
- de reactie van ASVZ op het verweerschrift tevens aanvulling op het verzoekschrift;
- de antwoordakte van [verweeder] met één productie;
- het e-mailbericht van 7 juli 2020 van mr. Scheltes met producties;
- de reactie van ASVZ op de producties van [verweeder] .
1.2.
Vanwege het coronavirus heeft in deze zaak geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Na indiening van het verzoek- en verweerschrift is met instemming van partijen schriftelijk voort geprocedeerd.
1.3.
De uitspraak van deze beschikking is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[verweeder] , geboren op [geboortedatum verweerder] , is sinds 18 augustus 2017 in dienst van ASVZ in de functie van assistent-begeleider intensieve begeleiding. Het salaris (bij een arbeidsduur van 32 uur per week) bedraagt € 1.898,- bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
2.2.
ASVZ is een zorgorganisatie met meerdere vestigingen. [verweeder] heeft zijn werkzaamheden altijd op de vestiging Merwebolder te Sliedrecht verricht.
2.3.
Op 22 maart 2019 heeft sectormanager ASVZ de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in aanwezigheid van personeelsfunctionaris mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) met [verweeder] gesproken over diens houding ten opzichte van [verweeder] ’s teamleider en directe leidinggevende de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ). [verweeder] zou, niet voor het eerst, met stemverheffing tegen [naam 3] hebben gesproken. [naam 1] heeft in het gesprek van 22 maart 2019 te kennen gegeven dat hij van mening is dat de situatie tussen [verweeder] en [naam 3] door de houding van [verweeder] onhoudbaar is geworden. [naam 1] heeft [verweeder] de keuze voorgelegd om ofwel te worden overgeplaatst naar een andere woonvoorziening en daar een begeleidingstraject te doorlopen ofwel met een beëindigingsvoorstel uit dienst te gaan. [verweeder] heeft in afwachting van zijn keuze betaald verlof gekregen.
2.4.
Na zich aanvankelijk tegen de voorgelegde keuze te hebben verzet, heeft [verweeder] bij monde van zijn toenmalige gemachtigde mr. T.H.F. Tan (hierna: mr. Tan) bij brief van 6 juni 2019 onder protest ingestemd met een voorstel van ASVZ om per 10 juni 2019 werkzaam te zijn als ondersteunend begeleider op de locatie ’s Gravenweg te Nieuwerkerk aan den IJssel met daaraan gekoppeld een verbetertraject van zes maanden.
2.5.
In het kader van het door ASVZ gedane voorstel heeft [verweeder] bij brief van ASVZ van 24 mei 2019 een ‘Startdocument verbetertraject’ ontvangen, waarin, voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:
Aanleiding
[verweeder](kantonrechter: [verweeder] )
is sinds 18 augustus 2017 in dienst als ondersteunend begeleider intensieve begeleiding en laatstelijk werkzaam op locatie VIC Grundel 2 te Sliedrecht. Sinds februari 2019 is er op voornoemde locatie sprake van onrust en spanningen binnen het team en tussen collega’s onderling. Naast dat dit aan de orde is geweest tijdens teamvergaderingen heeft [verweeder] een aantal één op één gesprekken gevoerd met zijn
leidinggevende en manager(s). Reden hiervoor was dat de onrust en spanningen helaas gevolgen had op het welbevinden van de cliënten van locatie Grundel 2, hetgeen is vastgesteld door een orthopedagoog en waarvan verklaring is opgesteld. De manier van communiceren is in deze gesprekken de rode draad geweest. Grof taalgebruik en stemverheffing tijdens werktijd passen niet bij de wijze van communiceren zoals ASVZ die voor ogen heeft. Helaas ontkent [verweeder] dat dit aan de orde is/zou zijn (geweest). [verweeder] is gezien het voornoemde per 10 juni 2019 overgeplaatst naar een andere werkplek, te weten ’s Gravenweg, woning 4 te Nieuwerkerk aan den IJssel. De reden hiervoor is uitvoerig toegelicht in het schrijven van de gemachtigde d.d. 24 mei 2019. Aan de overplaatsing is een verbetertraject gekoppeld.
Beoogd resultaat
[verweeder] voert zijn werk conform de functieomschrijving van ondersteunend begeleider intern begeleider uit.
[verweeder] herkent wanneer zijn manier van communiceren jegens cliënten, collega’s, leidinggevenden en anderen niet passend is en is in staat om hierop te reflecteren om zo tot een aanpassing van zijn manier van communiceren te komen. Het bezigen van grof taalgebruik en stemverheffing jegens voornoemde doelgroepen is ontoelaatbaar.”
2.6.
Bij brief van 9 juli 2019 heeft ASVZ bij monde van [naam 1] [verweeder] een op 8 juli 2019 telefonisch aangekondigde schriftelijke waarschuwing gegeven in verband met het verloop van een telefoongesprek tussen [verweeder] en [naam 1] op 3 juli 2019. Voormelde brief houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Op 3 juli jl. heb je telefonisch contact met mij gezocht (…)
Voornoemd telefoongesprek was zeer onaangenaam omdat je met stemverheffing en veel emotie mij aangaf niet bereid te zijn per 9 juli as op de nieuwe werkplek ’s Gravenweg in Nieuwerkerk aan de IJssel te gaan starten.
Je bezigde woorden als “ [naam 1] ”, en “jongen". Ook noemde je dat ik het in jouw vriendengroep het niet zijn gaan redden, of dat ik ben bang zou moeten zijn voor mijn baan. Jouw manier van communiceren acht ik ongepast en is bovendien in strijd met de gedragscode van ASVZ.
Na dit telefoongesprek heb je mij tot vandaag circa 40 maal gebeld, soms wel 6 maal op één dag, ook nadat ik jou heb verzocht verder contact via de mail te laten verlopen. Je hebt mijn voicemail ingesproken en daarop op dwingende toon berichten ingesproken. Dit betreft zeer hinderlijk gedrag en wederom in strijd met de gedragscode van ASVZ.
(…)
Jouw gedrag aan de telefoon wat betreft woordkeuze en toon, maar ook het aantal maal dat je mij hebt gebeld, is in strijd met voornoemde gedragscode.
Daarom geef ik jou een waarschuwing. Het doel van deze waarschuwing is herhaling te voorkomen. Mocht jouw gedrag zich echter herhalen overweeg ik jou een officiële waarschuwing te geven, hetgeen ook arbeidsrechtelijke gevolgen kan hebben.”
2.7.
[verweeder] heeft op 9 juli 2019 geen aanvang gemaakt met de uitvoering van werkzaamheden op zijn nieuwe werkplek, maar hij heeft zich op die dag ziek gemeld.
2.8.
Omdat [verweeder] op 10 juli 2019 en op 6 augustus 2019 niet is verschenen op een afspraak bij de bedrijfsarts, ondanks daartoe opgeroepen te zijn, heeft ASVZ beide keren kortdurend de loonbetaling opgeschort.
2.9.
Op 27 augustus 2019 is [verweeder] bij de bedrijfsarts verschenen. Een door de bedrijfsarts opgestelde probleemanalyse houdt onder meer het volgende in:
“Naar aanleiding van het eerste spreekuur werd reeds geadviseerd dat werkgever en werknemer een gesprek plannen om als eerste stapde ervaren knelpunten te bespreken en zodanig op te lossen dat dit de verdere re-integratie niet in de weg zal staan. Naar ik begrijp heeft betrokkene deze afspraak in eerste instantie afgezegd. Hij geeft aan nog steeds in gesprek te willen. Mijn advies blijft in principe onveranderd. Gezien de werkgerelateerde knelpunten die op de voorgrond staan dient er als eerste stap een gesprek tussen werkgever en werknemer gepland te worden waarbij van de kant van de werkgever bij voorkeur de teamleider, manager en P&O functionaris aanwezig zijn (…).”
2.10.
Op 16 september 2019 heeft het door de bedrijfsarts geadviseerde gesprek plaatsgevonden, waarbij, naast [verweeder] en zijn gemachtigde, namens ASVZ aanwezig waren de heer [naam 4] , manager PO&O (hierna: [naam 4] ), en een jurist van ASVZ. In een verslag van voormeld gesprek staat vermeld dat het gezamenlijk doel van partijen is om, bij een goede gezondheid van [verweeder] , de werkrelatie weer op te pakken.
2.11.
Op 2 oktober 2019 heeft [verweeder] een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts op het laatste moment afgezegd. Bij brief van 7 oktober 2019 is [verweeder] door ASVZ gewaarschuwd dat zijn loonbetaling stop gezet zal worden als hij een afspraak met de bedrijfsarts weer op het laatste moment afzegt.
2.12.
Op een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts op 16 oktober 2019 is [verweeder] niet verschenen. Bij brief van 22 oktober 2019 heeft ASVZ [verweeder] bericht dat de loonbetaling zal worden stopgezet met ingang van 23 oktober 2019 en hervat zal worden op het moment dat hij structureel meewerkt aan zijn re-integratie.
2.13.
Op 30 oktober 2019 heeft op initiatief van ASVZ een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 4] en [verweeder] in het bijzijn van personeelsfunctionaris [naam 2] . Het door ASVZ opgemaakte gespreksverslag van 4 november 2019 vermeldt onder meer dat [verweeder] naar voren heeft gebracht dat zijn voormalige leidinggevende [naam 3] en een aantal andere collega’s de cliënten niet op een juiste manier bejegenen, waarbij [verweeder] het woord “mishandeling” heeft gebruikt. [verweeder] heeft te kennen gegeven over beeldmateriaal te beschikken waarmee hij die beschuldiging kan bewijzen. [naam 4] heeft blijkens het verslag er bij [verweeder] op aangedrongen het beeldmateriaal met hem te delen, waarbij [naam 4] heeft aangegeven dat ASVZ passend zal handelen wanneer daadwerkelijk blijkt dat er ontoelaatbare zaken zijn gebeurd. Het verslag vermeldt voorts dat [verweeder] [naam 4] uiteindelijk een aantal foto’s en een filmpje heeft laten zien, waarvan [naam 4] heeft gezegd dat deze hem bekend waren en deel uitmaakten van een door bureau Hoffmann ingesteld onderzoek. Daarnaast vermeldt het verslag dat [verweeder] het overige beeldmateriaal waarover hij zei te beschikken niet wilde delen. Ten slotte vermeldt het verslag dat [naam 4] [verweeder] meerdere keren heeft verzocht om na te denken over het delen van het beeldmateriaal dat [verweeder] nog tot zijn beschikking had en over het plannen van een vervolgafspraak, maar dat [verweeder] had aangegeven geen vervolggesprek te willen plannen en mogelijk de media te gaan opzoeken.
2.14.
Op 5 november 2019 is [verweeder] bij de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts concludeert in zijn advies aan ASVZ dat op de voorgrond inmiddels een ernstig verstoorde arbeidsrelatie staat. Hij is van oordeel dat beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren aanwezig blijven, deels door het arbeidsconflict, deels omdat er ook sprake blijkt te zijn van medische problematiek. Omdat meerdere gesprekken tussen werkgever en werknemer niet tot een structurele oplossing hebben geleid, adviseert de bedrijfsarts mediation.
2.15.
De loonstop is met ingang van 5 november 2019 opgeheven.
2.16.
Bij brief van 7 november 2019 heeft [naam 4] namens ASVZ opnieuw bij [verweeder] erop aangedrongen om met hem in gesprek te gaan teneinde diens ervaringen te bespreken, de door [verweeder] genoemde bewijsstukken te laten zien en een onderzoek ernaar mogelijk te maken. Daarnaast heeft [naam 4] [verweeder] er in die brief op gewezen dat hij van diverse mensen binnen de organisatie begrepen heeft dat [verweeder] hen met grote regelmaat belt en dat meerdere mensen aangeven dat zij zich in meer of mindere mate onheus bejegend voelen door hem. [naam 4] schrijft dat [verweeder] weliswaar ontkent mensen te bedreigen, maar dat er inmiddels meerdere geluiden zijn van mensen die zich geïntimideerd en bedreigd voelen door zijn opmerkingen en insinuaties. [naam 4] verzoekt [verweeder] daarmee te stoppen.
2.17.
Op 13 november 2019 heeft het UWV op verzoek van ASVZ een deskundigenoordeel afgegeven over de re-integratie inspanningen van [verweeder] . De arbeidsdeskundige concludeert dat de door de werknemer uitgevoerde re-integratie inspanningen over de periode van 9 juli 2019 tot 28 oktober 2019 onvoldoende zijn.
2.18.
Op 19 december 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen ASVZ en [verweeder] naar aanleiding van de brief van ASVZ van 7 november 2019 en mede ter bespreking van het advies van de bedrijfsarts. [verweeder] heeft in dat gesprek ingestemd met de inzet van een mediator. Een brief van 24 december 2019 van [naam 4] , waarin het gesprek wordt bevestigd, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“In het gesprek heeft u me meerdere keren een leugenaar genoemd. U gebruikt daarbij voorbeelden uit het gesprek die u uit de context haalt, om daarmee aan te tonen waarom u dat zegt. Ook heeft u mij tientallen keren gezegd: “wordt dan boos”. U heeft zelfs op het moment dat het gesprek was afgelopen kort voor me gestaan en dat enige keren herhaalt. Ook benoemt u dat u uit een heel andere omgeving komt, waar problemen als deze op een andere manier worden opgelost. U geeft niet verder aan wat u hiermee bedoelt.
Ik ben niet boos geworden in het gesprek en heb ook geen aanleiding gehad dat wel te worden. Ik vind het wel erg vervelend en ontoelaatbaar dat u mij op deze manier heeft bejegend.”
2.19.
Bij brief van 15 januari 2020 heeft [naam 4] namens ASVZ aan [verweeder] een voorstel voor de inzet van een mediator gedaan. Voormelde brief houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“In het telefoongesprek van vanochtend heeft u aangegeven dat u, in tegenstelling tot datgene wat u in het gesprek van 19 december 2019 heeft gezegd, geen gebruik wenst te maken van het aanbod tot mediation. Ik wil u echter via deze brief nogmaals vragen of u bij uw uitspraak blijft en wil u erop wijzen dat dit door onze bedrijfsarts is geadviseerd om de verstoorde arbeidsverhouding te herstellen. Van het telefoongesprek heb ik u vanochtend een kort verslag gestuurd. (…)
In het telefoongesprek heeft u mij gezegd dat u op korte termijn in gesprek wilt met mij en dat u zich in dat gesprek door een advocaat zult laten ondersteunen. Dit is een andere advocaat dan de heer Tan, die u eerder juridisch heeft ondersteund.
Later heeft u in het telefoongesprek willen afdwingen dat u mij vandaag nog wilde spreken. Naast het feit dat ik daarvoor niet in de gelegenheid ben, heb ik u laten weten dat ik dat, gezien de emotie en boosheid die u tentoonspreidde in het gesprek, niet verstandig vond.
Wanneer u ondanks eerdere uitspraak niet te willen meewerken aan mediation, toch besluit dat wel te doen, dan geef ik daaraan de voorkeur. Wanneer u echter bij uw standpunt blijft en er geen mediation gaat plaats vinden, dan wil ik u vragen of uw advocaat schriftelijk contact met ASVZ op wil nemen om de door u voorgestelde afspraak met mij en een jurist, die ASVZ ondersteunt, te maken.”
2.20.
Bij brief van 31 januari 2020 heeft [naam 4] aan [verweeder] onder meer geschreven dat [verweeder] heeft nagelaten schriftelijk of bij e-mail te reageren op de brief van ASVZ van 15 januari 2020. [naam 4] schrijft niet anders te kunnen dan vast te stellen dat [verweeder] niet wil meewerken aan mediation om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen en niet op de door [verweeder] voorgestelde wijze met [naam 4] in gesprek wil gaan.
2.21.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft [naam 4] aan [verweeder] geschreven hem die dag telefonisch te hebben gesproken. [naam 4] schrijft dat hij heeft geprobeerd te bespreken dat [verweeder] , zoals deze zelf heeft voorgesteld, samen met diens advocaat een afspraak met [naam 4] maakt. [naam 4] constateert in die brief dat [verweeder] tot dan toe geen schriftelijk voorstel heeft gedaan voor een datum voor een gesprek in aanwezigheid van diens advocaat en niet schriftelijk heeft bevestigd geen gebruik te willen maken van het voorstel tot mediation.

3..Het verzoek

3.1.
ASVZ verzoekt om:
1. de arbeidsovereenkomst tussen ASVZ en [verweeder] te ontbinden althans ontbonden te verklaren, en
2. [verweeder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
ASVZ legt aan haar verzoek ten grondslag dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweeder] , zodanig dat van ASVZ in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (e-grond). Daarnaast is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van ASVZ in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (g-grond). Indien wordt geoordeeld dat geen sprake is van een voldragen e- of g-grond, dient de arbeidsovereenkomst te worden ontbonden op grond van de i-grond. De combinatie van omstandigheden in verband met het verwijtbaar handelen van [verweeder] en de verstoorde arbeidsverhouding is zodanig dat van ASVZ in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Ter onderbouwing van haar verzoek tot ontbinding op de e-grond stelt ASVZ, samengevat, het volgende. [verweeder] handelt verwijtbaar, doordat hij niet meewerkt aan zijn re-integratie. ASVZ heeft de loonbetaling van [verweeder] al driemaal opgeschort zonder dat dit tot een verbetering van zijn houding heeft geleid. Het UWV heeft in een deskundigenoordeel geoordeeld dat [verweeder] over de periode van 9 juli 2019 tot 28 oktober 2019 onvoldoende heeft meegewerkt aan re-integratie. Ondanks het feit dat de bedrijfsarts op 5 november 2019 heeft geconcludeerd dat arbeidsrelatie tussen partijen ernstig is verstoord en mediation heeft geadviseerd, weigert [verweeder] aan mediation mee te werken. Persoonlijke gesprekken tussen [verweeder] en ASVZ hebben geen oplossend vermogen meer, aangezien [verweeder] zich op het standpunt stelt dat hij ASVZ en haar medewerkers niet meer vertrouwt. Dientengevolge is een patstelling ontstaan. Daarnaast handelt [verweeder] verwijtbaar, doordat hij op een luidruchtige, bedreigende en intimiderende wijze met zijn collega’s communiceert, waardoor bij cliënten een angstige en ontredderde sfeer ontstaat. Dit doet hij ook jegens leidinggevenden.
3.3.
Aan haar verzoek tot ontbinding op de g-grond heeft ASVZ dezelfde stellingen ten grondslag gelegd die zij ook aan haar verzoek tot ontbinding op de e-grond ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast stelt ASVZ dat [verweeder] er in ieder gesprek met leidinggevenden van ASVZ blijk van geeft geen enkel vertrouwen meer te hebben in ASVZ. [verweeder] blijft beweren dat er bij ASVZ sprake is van een onjuiste behandeling van sommige cliënten door collega’s en leidinggevenden, maar hij verzuimt aan deze beschuldigingen inhoud te geven en hij heeft niet willen meewerken aan een onderzoek door bedrijfsrecherchebureau Hoffmann (hierna: bureau Hoffmann). Aangezien [verweeder] in het verweerschrift stelt het begeleidingstraject te hebben geweigerd, concludeert ASVZ dat [verweeder] geen medewerking gaat verlenen aan het verbetertraject met de daaraan gekoppelde overplaatsing. Van [verweeder] mag worden verwacht dat hij meewerkt aan herstel van de arbeidsverhouding. Dat doet hij niet, integendeel, [verweeder] doet er zelfs afbreuk aan, waardoor de arbeidsverhouding geen enkel uitzicht meer biedt. Herplaatsing van [verweeder] binnen een redelijke termijn is niet mogelijk althans ligt niet in de rede.
3.4.
ASVZ beroept zich op artikel 7:670a lid 1 BW en stelt dat het opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 onder a BW niet van toepassing is, omdat [verweeder] zonder deugdelijke grond de verplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW weigert na te komen. [verweeder] is schriftelijk aangemaand tot nakoming van die verplichtingen en om die reden is de betaling van zijn loon driemaal opgeschort.
3.5.
Daarnaast stelt ASVZ dat het opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 onder a BW niet aan ontbinding in de weg staat, omdat het verzoek geen verband houdt met ziekte van [verweeder] . De onbehoorlijke wijze van communiceren die ASVZ [verweeder] verwijt en die heeft geleid tot een overplaatsing met verbetertraject dateert van voor diens ziekmelding.

4..Het verweer

[verweeder] voert verweer tegen het ontbindingsverzoek. [verweeder] betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie. Zijn psychische klachten maken het lastig om alle voorschriften stipt na te komen. [verweeder] betwist dat hij geweigerd heeft mee te werken aan een mediation traject. Het mediation traject is niet door [verweeder] , maar door ASVZ geannuleerd. Het deskundigenoordeel van het UWV van 13 november 2019 acht [verweeder] achterhaald, omdat hij inmiddels explicieter meewerkt aan zijn re-integratie.
[verweeder] betwist daarnaast dat hij op een luidruchtige, bedreigende en intimiderende wijze met zijn collega’s communiceert. [verweeder] bestrijdt dat hij zich zou bedienen van grof taalgebruik of met stemverheffing op de werkvloer zou spreken in het bijzijn van cliënten. [verweeder] erkent dat hij af en toe met stemverheffing met zijn leidinggevende heeft gediscussieerd, maar ook zijn collega’s maken zich daar volgens hem aan schuldig. Het klopt dat hij kritiek heeft op sommige collega’s, en met name leidinggevenden, maar dat werd buiten het zicht van de cliënten besproken. [verweeder] betwist voorts dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij in redelijkheid niet van ASVZ gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweeder] acht het nog zeer wel mogelijk om, nadat de behandeling van zijn psychische klachten is voltooid en hij weer arbeidsgeschikt is, zijn bedongen arbeid voor ASVZ te hervatten. Voor zover wel sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding is deze vooral te wijten aan het gebrekkige optreden van ASVZ. Een groot deel van de problemen tussen [verweeder] en ASVZ zijn terug te voeren op het signaleren door [verweeder] van misstanden op de werkvloer. ASVZ heeft voor de signaleringen van [verweeder] geen oog en dit heeft bij hem tot frustratie geleid. [verweeder] heeft gaandeweg de indruk gekregen dat ASVZ er de voorkeur aan gaf om hem kwijt te raken in plaats van de door hem gesignaleerde misstanden aan te pakken. [verweeder] is bereid mee te werken aan mediation, zodat hij zijn kant van het verhaal naar voren kan brengen.
Op dezelfde gronden betwist [verweeder] dat er sprake is van een combinatie van omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder i BW.
[verweeder] betwist voorts dat het verzoek geen verband houdt met zijn ziekte. Onder verwijzing naar een door hem overgelegde brief van zijn huisarts stelt [verweeder] dat er een duidelijk verband bestaat tussen gebeurtenissen op de werkvloer en zijn psychische klachten.

5..De beoordeling

5.1.
ASVZ heeft aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een zodanig verwijtbaar handelen van [verweeder] (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW) en van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding (in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW) dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met hem te laten voortduren. Subsidiair heeft ASVZ zich op de combinatiegrond van artikel 7:669 lid 3 onder i BW beroepen.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat ASVZ haar verzoek om ontbinding wegens verwijtbaarheid aan de zijde van [verweeder] baseert op het zonder deugdelijke grond niet nakomen door [verweeder] van zijn re-integratieverplichtingen.
5.3.
Uit artikel 7:671b lid 5 BW volgt dat de kantonrechter het verzoek afwijst indien (onderdeel a) de werkgever de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die verplichtingen
ofom die reden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:629a lid 7 BW, de betaling van het loon heeft gestaakt,
of(onderdeel b) de werkgever niet beschikt over een deskundigenverklaring van het UWV als bedoeld in artikel 7:629a BW, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. Volgens vaste rechtspraak houden de onder a en b van artikel 7:671b lid 5 BW genoemde criteria cumulatieve vereisten in. Vast staat dat de loondoorbetaling van [verweeder] , nadat hij volgens ASVZ had geweigerd aan mediation deel te nemen, niet is gestopt. Daarmee is niet voldaan aan de eis dat vanwege het niet nakomen van re-integratieverplichtingen de betaling van het loon is gestaakt. Daar komt bij dat niet gebleken is dat ASVZ [verweeder] na diens gestelde weigering om aan mediation deel te nemen zoals vereist schriftelijk heeft aangemaand om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. De brieven van 15 en 31 januari 2020 waar ASVZ naar verwijst zijn niet te beschouwen als aanmaningen in de zin van artikel 7:671b lid 5 onder a BW, nu [verweeder] in die brieven niet expliciet wordt gemaand om zijn re-integratieverplichtingen na te komen. Dat brengt mee dat het verzoek niet toewijsbaar is op de e-grond.
5.4.
Daarmee komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding).
5.5.
ASVZ baseert haar standpunt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding op de stelling dat sprake is van ongepast en ontoelaatbaar (communicatie)gedrag van [verweeder] in zijn verhouding tot collega’s en leidinggevenden in de aanloop naar de ziekmelding van [verweeder] op 9 juli 2019 en ook daarna, alsmede op de stelling dat [verweeder] niet meewerkt aan zijn re-integratie en een mediation traject heeft geweigerd.
5.6.
Uit de feiten komt naar voren dat de arbeidsverhouding in de aanloop naar de ziekmelding op 9 juli 2019 onder druk is komen te staan. Dit is gedurende de arbeidsongeschiktheid verergerd. Vast staat dat de bedrijfsarts op 5 november 2019 heeft geoordeeld dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig verstoord is. Omdat meerdere gesprekken tussen ASVZ en [verweeder] niet tot een structurele oplossing van het onderliggende arbeidsconflict hebben geleid, heeft de bedrijfsarts mediation geadviseerd. Vast staat voorts dat [verweeder] in een gesprek met ASVZ op 19 december 2019 heeft toegezegd mee te werken aan mediation. Eveneens staat vast dat ASVZ [verweeder] bij brief van 15 januari 2020 een voorstel voor mediation heeft gedaan. [verweeder] betwist echter dat hij, zoals ASVZ heeft gesteld, in een aan de ontvangst van die brief voorafgegaan telefoongesprek op 15 januari 2020 aan [naam 4] heeft meegedeeld dat hij niet aan mediation wilde meewerken. Volgens [verweeder] heeft het gesprek met [naam 4] op 15 januari 2020 helemaal niet plaatsgevonden en heeft hij, nadat hij de brief van 15 januari 2020 van ASVZ had ontvangen, waarin stond dat hij in een telefoongesprek zou hebben gezegd niet aan mediation te willen meewerken, tevergeefs geprobeerd telefonisch contact te krijgen met [naam 4] of diens secretaresse om te melden dat hij nog steeds bereid is deel te nemen aan mediation. Dit verweer van [verweeder] wordt als ongeloofwaardig verworpen. [verweeder] is door ASVZ meerdere malen verzocht haar schriftelijk te bevestigen dat hij geen gebruik wilde maken van het aanbod tot mediation, hetgeen hij heeft nagelaten, en uit niets blijkt dat hij heeft geprobeerd om telefonisch aan ASVZ te laten weten dat hij bereid was om aan mediation deel te nemen. Daar komt bij dat ASVZ erop heeft gewezen dat uit haar brief van 31 januari 2020 is af te leiden dat [verweeder] op 23 januari 2020 telefonisch contact heeft gehad met het secretariaat van P&O, maar geen melding heeft gemaakt van zijn beweerdelijke bereidheid tot mediation. ASVZ heeft er daarnaast op gewezen dat uit haar brief van 13 februari 2020 blijkt dat [naam 4] op 6 februari 2020 telefonisch contact heeft gehad met [verweeder] . Ook toen heeft [verweeder] niet meegedeeld dat hij wél wilde meewerken aan mediation. Door zonder deugdelijke grond te weigeren aan mediation mee te werken en evenmin in te gaan op het verzoek van ASVZ, zoals neergelegd in haar brieven van 15 en 31 januari 2020, om de nieuwe advocaat die [verweeder] zei te hebben een afspraak met ASVZ te laten maken voor het door [verweeder] zelf voorgestelde gesprek, heeft [verweeder] de arbeidsrelatie verder onder druk gezet.
5.7.
[verweeder] had, blijkens het verslag d.d. 24 december 2019 van het gesprek met ASVZ op 19 december 2019, de arbeidsrelatie ook al onder druk gezet door tijdens dat gesprek de manager PO&O [naam 4] meerdere keren voor leugenaar uit te maken en hem uit te dagen door tientallen keren ‘word dan boos’ te zeggen, zelfs staande voor [naam 4] nadat het gesprek al afgelopen was. Ook het impliciete dreigement dat [verweeder] blijkens het gespreksverslag heeft gemaakt, inhoudende dat [verweeder] uit een heel andere omgeving komt, waar problemen als deze op een andere manier worden opgelost, gaat alle perken te buiten. Dit klemt des te meer, omdat [verweeder] vanwege een schriftelijke waarschuwing d.d. 9 juli 2019 van [naam 1] wegens het op ongepaste wijze communiceren als een gewaarschuwd mens gold. Van [verweeder] mocht worden verwacht dat hij zijn leidinggevenden en managers op een gepaste wijze bejegende.
5.8.
Onbetwist is gebleven dat [verweeder] er in ieder gesprek met leidinggevenden van ASVZ blijk van heeft gegeven geen enkel vertrouwen meer te hebben in ASVZ.
5.9.
In de hiervoor beschreven situatie kan niet anders dan geoordeeld worden dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is geraakt. Voor het aannemen van deze grond is niet van belang aan wie te wijten is dat de verhoudingen zijn verstoord. Wel kan van belang zijn of de werkgever een verstoring van de verhoudingen heeft gecreëerd met het uitsluitend doel een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te forceren op de g-grond. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod wegens ziekte betrekking heeft. Het is de kantonrechter niet gebleken dat de reden van ASVZ om de arbeidsovereenkomst te beëindigen verband houdt met de ziekte van [verweeder] .
5.11.
Gelet op de aard van de verstoring ligt herplaatsing niet in de rede.
5.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst van partijen zal worden ontbonden op de g-grond.
5.13.
Op de voet van artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder a BW dient vervolgens de ontbindingsdatum te worden vastgesteld. Rekening houdend met de geldende opzegtermijn van één maand zal de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2020 worden ontbonden.
5.14.
Gelet op de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van de procedure te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
546