ECLI:NL:RBROT:2020:7431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
C/10/599164 / FA RK 20-4643
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 Wvggz met betrekking tot psychische stoornis en verplichte zorg

Op 14 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betreft [naam betrokkene], geboren op [geboortedatum betrokkene], die lijdt aan een psychische stoornis, waaronder schizofrenie en autisme. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gedrag van betrokkene, als gevolg van zijn psychische aandoeningen, leidt tot ernstig nadeel, waaronder het risico op ernstige psychische schade en maatschappelijke teloorgang. Betrokkene heeft in het verleden meerdere psychotische decompensaties gehad en is momenteel niet in staat om vrijwillige zorg te accepteren, wat de noodzaak voor verplichte zorg onderstreept.

De advocaat van betrokkene heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is vanwege een termijnoverschrijding, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van betrokkene niet geschaad zijn door de termijnoverschrijding. Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de advocaat over de afwezigheid van een advocaat in de voorbereidende fase verworpen, omdat niet is aangetoond dat betrokkene in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden. De rechtbank verleent de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, met de mogelijkheid tot verplichte zorg in crisissituaties. De beschikking is mondeling gegeven door rechter L.R. Prins en schriftelijk uitgewerkt op 24 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/599164 / FA RK 20-4643
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 14 juli 2020 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
advocaat mr. J.J. Boelaars te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 26 juni 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring opgesteld door [naam psychiater 1] , psychiater, van 20 mei 2020;
  • plan van aanpak van 22 maart 2020;
  • het zorgplan van 11 mei 2020;
  • de zorgkaart van 12 mei 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
  • de relevante politiegegevens en de strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020 in het gebouw van de rechtbank Rotterdam. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
 betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat;
 [naam psychiater 2] , psychiater en [naam] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige, beiden verbonden aan het FACT team van Fivoor te Rotterdam.
 mr. J.F.C. Jansen, officier van Justitie.

2..Beoordeling

2.1.
Ontvankelijkheid
2.1.1.
De advocaat heeft ten eerste naar voren gebracht dat de officier van justitie niet ontvankelijk is omdat er een overschrijding is van de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz. Sinds de mededeling op grond van artikel 5:4 lid 2 Wvggz zijn meer dan 4 weken zijn verstreken. De rechtbank volgt de advocaat in zijn stelling dat sprake is van een termijnoverschrijding. De wet verbindt echter geen consequentie aan het overschrijden van deze termijn. De rechtbank volgt de advocaat niet in haar verweer dat een overschrijding van de termijn in dit geval zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. De betrokkene is niet geschaad in zijn belangen voor de procedure voor de zorgmachtiging en daarom, mede gezien de aard van de procedure die gericht is op het wegnemen van ernstig nadeel voor de betrokkene of voor anderen, kan deze overschrijding niet leiden tot niet-ontvankelijkheid.
2.1.2.
Het tweede formele punt van de advocaat is als volgt. Er wordt naar voren gebracht dat er geen advocaat in de voorbereidende fase is toegevoegd en dat betrokkene vervolgens weliswaar tot het opstellen een plan van aanpak - conform artikel 5:5 Wvggz - is gekomen, maar dat dit plan uiteindelijk niet is geaccepteerd door de zorgaanbieder en dat er evenmin ruimte was voor bespreking daarvan. De rechtbank volgt de advocaat niet in haar verweer. Door de advocaat is niet naar voren gebracht op welke wijze betrokkene in zijn belangen is geschaad. Uit de brief van de geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur] van 18 juni 2020 met daarin zijn bevindingen ten aanzien van het verzoek blijkt dat hij het plan van aanpak heeft ontvangen en beoordeeld conform artikel 5:15 Wvggz. Betrokkene heeft in zijn plan van aanpak de wens uitgesproken een behandeling op basis van vrijwilligheid te volgen en ook dat hij zelf aan de bel trekt bij (eventuele) klachten. De geneesheer-directeur heeft verklaard hierin geen vertrouwen te hebben en ook is het plan onvoldoende concreet. Evenmin heeft de advocaat zich op het standpunt gesteld dat zij zich niet heeft kunnen voorbereiden op de procedure en/of het belang van haar cliënt niet naar behoren heeft kunnen behartigen. De rechtbank zal derhalve het verweer van de advocaat verwerpen.
2.2.
Criteria zorgmachtiging
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie, autisme en een stoornis in het gebruik van cannabis.
2.4.
Het gedrag van betrokkene leidt als gevolg van zijn psychische stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. Betrokkene heeft in het verleden meerdere psychotische decompensaties gehad, waarvoor hij steeds klinisch is behandeld. Momenteel verblijft hij thuis, is hij ingesteld op de medicatie en is hij abstinent van middelen. Hij wenst de behandeling op basis van vrijwilligheid voort te zetten. De behandelaars verklaren hierin onvoldoende vertrouwen te hebben, mede omdat er geen ziektebesef en –inzicht is bij betrokkene. Zij vermoeden dat hij zich op een zeker moment zal gaan onttrekken aan de zorg, waarbij het gebruik van cannabis een luxerende factor kan zijn voor een psychotische decompensatie en het daarmee samenhangende delictsrisico. Eerder is betrokkene namelijk veroordeeld voor belaging vanuit een erotische waan.
Er zijn de afgelopen weken zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld, omdat er steeds vaker gefocust gedrag wordt waargenomen en ook het proces van denken gebrokkeld lijkt. Zo zou hij opnieuw zijn gestart met het e-mailen van verschillende instanties. De officier heeft bovendien kort voor de zitting een bericht ontvangen van het Veiligheidshuis (waar het risicogedrag van onder andere betrokkene wordt besproken) dat hij opnieuw contact zou hebben gezocht met het slachtoffer van belaging waarvoor hij is veroordeeld. Betrokkene erkent dit tijdens de zitting, maar geeft aan dat hij slechts een mededeling voor haar had, geen contact met haar wenst en dat hij de politie hier zelf van op de hoogte heeft gebracht.
2.5.
Om ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat betrokkene zijn autonomie zoveel mogelijk herwint heeft betrokkene verplichte zorg nodig.
2.6.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.
Uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene onvoldoende bereid is om behandeling of zorg op vrijwillige basis te accepteren. Bij betrokkene is er geen sprake van ziektebesef en –inzicht. Om die reden is verplichte zorg nodig.
2.7.
De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever heeft beoogd dat zorgverlening ter voorkoming van ernstig nadeel mogelijk moet zijn. Uit de toelichting van de wetgever blijkt dat in een zorgmachtiging sprake kan zijn van drie gradaties van verplichte zorg. Allereerst kan de reguliere verplichte zorg opgenomen worden in de zorgmachtiging waarvan de zorgverantwoordelijke steeds gebruik mag maken. Ten tweede kan in de zorgmachtiging worden opgenomen welke zorg in crisissituaties mag worden gegeven – niet te verwarren met verplichte zorg in noodsituaties. Verplichte zorg in noodsituaties komt immers op de derde plaats in het drietrapsmodel. Wanneer de zorgmachtiging niet in de noodzakelijke zorg voorziet, kan in noodsituaties verplichte zorg worden verleend voor drie dagen, waarna een wijzigingsverzoek kan worden gedaan door de officier. Per geval dient te worden beoordeeld welke verplichte zorg continu gegeven mag worden, welke zorg in crisissituaties gegeven mag worden en welke zorg niet wordt opgenomen in de zorgmachtiging en waar slechts in noodsituaties gebruik van mag worden gemaakt.
2.8.
De in het verzoekschrift opgenomen vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling besproken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden.
‘Reguliere verplichte zorg’
De rechtbank acht de volgende vormen van reguliere verplichte zorg noodzakelijk gedurende zes maanden:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen.
Voort blijkt uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken dat van betrokkene wordt verwacht dat hij meewerkt aan de behandeling bij ambulante team en dat hij op contactafspraken verschijnt om het psychiatrisch toestandsbeeld te monitoren. Dit valt onder de vorm van verplichte zorg ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten’. Om die reden zal de rechtbank ook deze vorm van verplichte zorg opnemen in de zorgmachtiging, eveneens voor de duur van zes maanden. De rechtbank bepaalt tevens dat het zorgplan dienovereenkomstig dient te worden gewijzigd.
‘Verplichte zorg in crisissituaties’In crisissituaties mag binnen de komende zes maanden gebruik worden gemaakt van de volgende vormen van verplichte zorg:
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het opnemen in een accommodatie.
Bij betrokkene is er sprake van een crisissituatie wanneer de overige vormen van verplichte zorg niet langer toereikend zijn om het ernstig nadeel af te wenden. Betrokkene is afgelopen jaren meerdere keren gedecompenseerd, doordat hij de medicatie inname staakte of doordat de medicatie onvoldoende effect had door een toename van het gebruik van middelen, met als gevolg een opname in een accommodatie. Een crisissituatie is voorzienbaar, te meer nu er sinds enkele weken opnieuw zorgen zijn bij de behandelaren over het toestandsbeeld van betrokkene. Bij decompensatie is het van belang om snel in te kunnen grijpen met een klinische opname waarnaar betrokkene weer adequaat kan worden ingesteld op medicatie.
Als het gaat om opname geruime tijd nadat de zorgmachtiging is verleend, moet aan die vrijheidsbeneming een recente medische beoordeling ten grondslag liggen. Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens verlangt altijd een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek bij vrijheidsbeneming als deze. (zie de nadere uitleg in ondermeer EHRM 24 september 1992, Herczegfalvy v. Austria, 10533/83, r.o. 63 en EHRM 5 oktober 2000, Varbanov v. Bulgaria, 31365/96, r.o. 47). In de praktijk betekent dit dat bij een vrijheidsbeneming van betrokkene na drie maanden vanaf heden de zorgaanbieder opnieuw uitvoering dient te geven aan een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek. Dat mag door de geneesheer-directeur plaatsvinden, op voorwaarde dat hij niet bij de behandeling betrokken is.
2.9.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het toedienen van vocht, voeding, het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en het onderzoek aan kleding of lichaam worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet afdoende is gemotiveerd en de behandelaars tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden. Voor verplichte zorg waarin deze zorgmachtiging niet voorziet, kan dit slechts in noodsituaties worden toegepast. Dit gaat om incidentele verplichte zorg onder strikte voorwaarden als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz.
2.10.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.11.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De advocaat bepleit dat indien er een zorgmachtiging wordt verleend deze voor een kortere duur moet zijn, te weten drie maanden. De rechtbank ziet, anders dan dat de advocaat bepleit, geen aanleiding om de zorgmachtiging toe te wijzen voor een kortere duur. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van 6 maanden met ingang van vandaag.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.8. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat het zorgplan overeenkomstig rechtsoverweging 2.8. dient te worden aangepast;
3.4.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 14 januari 2021.
Deze beschikking is op 14 juli 2020 mondeling gegeven door mr. mr. L.R. Prins, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Veldthuis, griffier, en op 24 juni 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.