Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling
3..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. De eiseres, Stichting Vestia, heeft gesteld dat de gedaagde de woning aan de [adres] heeft onderverhuurd of ter beschikking heeft gesteld aan derden, en dat hij daar niet zijn hoofdverblijf heeft gehad. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 3 april 2020 de gedaagde in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen deze stelling. De gedaagde heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder handgeschreven verklaringen van omwonenden, afspraakbevestigingen van de huisarts, en bankafschriften. Echter, de kantonrechter oordeelde dat deze bewijsstukken onvoldoende waren om de stelling van Vestia te ontzenuwen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij en zijn zoon hun hoofdverblijf in de woning hebben gehad en dat de vordering van Vestia daarom wordt toegewezen. De gedaagde is veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en is ook in de proceskosten veroordeeld.