7.4.Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juli 2020 in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de reclassering dat thans oplegging van de ISD-maatregel, die door de officier van justitie is gevorderd, is aangewezen.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en eerder ingezette hulpverleningstrajecten er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Gelet op de door hem steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij is mede gelet op ernst van het begane feit en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
De verdediging heeft aangevoerd dat oplegging van de ISD-maatregel achterwege dient te blijven. De verdachte zal immers niet meewerken aan het behandeltraject binnen de ISD-maatregel en dit zou resulteren in een kale opsluiting gedurende twee jaar. Dit is buitenproportioneel gelet op de aard van het feit en de geestestoestand van de verdachte.
De raadsman heeft verwezen naar het arrest van Hof Arnhem van 26 januari 2009 (ECLI:NL:GHARN:BI3916) waarin de ISD-maatregel niet is opgelegd bij een (geesteszieke) ‘zorgmijder’.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank, ook als aan alle voorwaarden van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, kan afzien van de oplegging van de ISD-maatregel, indien dit niet zinvol wordt geacht. Hierbij heeft de raadsman verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2009 (ECLI:NL:HR:BH1451).
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel de verdachte een hernieuwde kans biedt om aan zijn problematiek te werken. Voor de rechtbank staat niet op voorhand vast dat de verdachte zal volharden in zijn afwijzende houding met betrekking tot behandeling en begeleiding. Genoegzaam is gebleken dat eerdere ingezette hulpverleningstrajecten, in een vrijwillig of drangkader, niet tot het gewenste resultaat hebben geleid en de rechtbank is van oordeel dat toepassing de ISD-maatregel nu als ultimum remedium kan worden beschouwd en geboden is.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd van oplegging van de ISD-maatregel af te zien omdat de verdachte de door hem benodigde medische zorg binnen het ISD-traject niet adequaat zal zijn. De raadsman heeft in dit kader subsidiair een voorwaardelijk verzoek gedaan, inhoudende dat de rechtbank een tussenvonnis wijst teneinde een deskundige te laten onderzoeken welke medische zorg de verdachte precies nodig heeft en welke medische zorg beschikbaar is in een ISD-traject.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de veronderstelling dat de verdachte op een ISD-afdeling niet de benodigde medische zorg, afgestemd op zijn specifieke medische situatie, zou krijgen. Die medische situatie staat dan ook niet in de weg aan het opleggen van de maatregel. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding voor het toewijzen van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om daaromtrent een rapportage te laten opstellen.
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat volstaan kan worden met de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Indien de verdachte buiten Rotterdam verblijft, hetgeen zijn plan is, daalt het recidivegevaar direct.
De rechtbank ziet in dit stadium evenmin aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het recidivegevaar niet is gekoppeld aan de omgeving waarin de verdachte zich bevindt, maar aan zijn geestesgesteldheid en overige persoonlijke omstandigheden, getuige ook zijn veroordelingen in andere arrondissementen dan Rotterdam.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.