ECLI:NL:RBROT:2020:7346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
8445383
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van koopovereenkomst met betrekking tot Biocleaner en de gevolgen van niet tijdige annulering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam [handelsnaam 1], en een gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam 2]. De eiser vorderde betaling van een factuur van € 108,90 voor de levering van een 10 liter Can Biocleaner, die op 18 november 2019 aan de gedaagde was aangeboden. De eiser stelde dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen, waarbij de gedaagde een proefperiode van twee weken had om het product te testen. De gedaagde heeft echter de factuur onbetaald gelaten en pas na de afgesproken periode aangegeven het product niet te willen, wat door de eiser werd betwist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de Biocleaner onder zich heeft genomen en daarmee het aanbod van de eiser heeft aanvaard. De rechter oordeelde dat de gedaagde niet tijdig heeft geannuleerd, aangezien hij dit pas bijna twee maanden na de totstandkoming van de koopovereenkomst deed. De eiser had meerdere betalingsherinneringen gestuurd, maar de gedaagde heeft geen tijdige mededeling gedaan dat hij de koop wilde annuleren. Hierdoor was de gedaagde verplicht de factuur te voldoen.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de gedaagde is in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8445383 \ CV EXPL 20-11374
uitspraak: 14 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] , handelend onder de naam [handelsnaam 1],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam 2],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 2 april 2020 met producties;
  • het schriftelijke verweer van [gedaagde] , ingediend op de rolzitting van 15 april 2020;
  • de conclusie van repliek met één productie;
  • de aantekeningen van de griffier van de telefonische reactie (dupliek) van [gedaagde] op de rolzitting van 15 juli 2020;
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiser] handelt in reinigingsproducten. [gedaagde] is een autobedrijf.
2.2.
[eiser] heeft op 18 november 2019 in de garage van [gedaagde] een 10 liter Can Biocleaner Extra (hierna: “de Biocleaner”) aangeboden aan [gedaagde] .
2.3.
Op 25 november 2019 heeft [eiser] een factuur voor de levering van de Biocleaner aan [gedaagde] gezonden ten bedrage van € 108,90 (incl. btw).
2.4.
[eiser] heeft, na 18 november 2019, een tweede bezoek gebracht aan [gedaagde] om te vragen of de Biocleaner naar wens was.
2.5.
[eiser] heeft op 25 december 2019, 4 januari 2020 en 9 januari 2020 per e-mail betalingsherinneringen aan [gedaagde] gezonden.
2.6.
[eiser] heeft via Online Incasso in januari en februari 2020 diverse aanmaningen aan [gedaagde] gezonden.
2.7.
[gedaagde] heeft op 16 januari 2020 via Online Incasso een bericht aan [eiser] gezonden met -voor zover thans van belang- de volgende inhoud:
“wij zouden toch eerst proberen en als die goed was zouden we nemen. wij hebben nog geen tijd gehad om te uitproberen. de product is ongeopend nog. en nu stuurt u deurwaarder. kom maar je product ophalen.”
2.8.
[eiser] heeft op 16 januari 2020 via Online Incasso een reactie aan [gedaagde] gezonden, welke -voor zover thans van belang- als volgt luidt:
“Het klopt zeker dat wij u een proefperiode hebben gegeven om het product uitgebreid te testen. Daarom hebben we ons betalingsperiode op 30 dagen gezet om u voldoende gelegenheid te geven om het product te testen.
De eerste herinnering is dus pas op de 31e dag verstuurd, ik neem aan dat we dan heel coulant zijn geweest. Wij zijn daarin heel netjes geweest, en we hebben meerdere malen herinneringen gestuurd zonder enig antwoord over de telefoon, mail of persoonlijk dat u het product niet meer wilt hebben.
Bovendien zijn we zelfs bij uw collega persoonlijk langs geweest na 14 dagen om evaluatie aan te vragen en of alles naar wens is. Maar nu nadat alles in gang is gezet met OnlineIncasso en wij kosten hebben gemaakt, stuurt u ons een berichtje waarbij u doet net alsof wij in gebreke zijn gebleven.”

3..De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 150,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 108,90 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] , naast de vaststaande feiten, - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [eiser] op
18 november 2019 een can Biocleaner aan [gedaagde] heeft verkocht en geleverd. [eiser] heeft [gedaagde] een proefperiode van twee weken gegeven, binnen welke periode [gedaagde] het product kon uitproberen. Mocht [gedaagde] binnen de genoemde periode van twee weken niet tevreden zijn, kon hij het product weer teruggeven zonder dat daarvoor kosten in rekening gebracht zouden worden. [gedaagde] heeft binnen de genoemde periode niets laten horen.
3.3.
[gedaagde] heeft de op 25 november 2019 aan hem gezonden factuur van € 108,90 onbetaald gelaten. Van Droge heeft op 3 december 2019 een bezoek gebracht aan de garage van [gedaagde] om te vragen of het product naar wens was. De aldaar namens [gedaagde] aanwezig monteur heeft bij die gelegenheid aangegeven dat, als het product niet goed was, [eiser] het wel zou horen. [eiser] heeft vervolgens echter niets vernomen, zodat hij er van uit mocht gaan dat het product naar wens was.
3.4.
[eiser] zag zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven. [eiser] maakt derhalve tevens aanspraak op de wettelijke handelsrente tot 2 april 2020 van € 1,48 alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] . Middels zijn schriftelijke verweer op de rolzitting van 15 april 2020 heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] , ondanks het feit dat [gedaagde] geen interesse in het product had, de Biocleaner bij [gedaagde] kosteloos heeft achtergelaten en er toen vandoor is gegaan.
4.2.
Bij zijn telefonische verweer op de rolzitting van 15 juli 2020 heeft [gedaagde] aangevoerd dat de aanwezige werknemer van [gedaagde] aan [eiser] heeft gezegd dat hij de Biocleaner in de garage mocht achterlaten en als er een keer tijd voor was we het misschien zouden uitproberen.
4.3.
Na een week was [eiser] weer terug in de garage en heeft [gedaagde] aangegeven dat hij het product nog niet geprobeerd had. Nadat [gedaagde] de factuur ontving heeft hij direct telefonisch contact opgenomen met [eiser] en heeft hij aangegeven dat hij het product niet wil en dat [eiser] het kon komen ophalen.

5..De beoordeling

5.1.
Vooropgesteld wordt dat de thans in geding zijnde rechtsverhouding een zakelijk karakter heeft, nu beide partijen handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
5.2.
Door [eiser] is gesteld en door [gedaagde] is niet weersproken dat [eiser] op
18 november 2019 de Biocleaner te koop heeft aangeboden aan [gedaagde] . Eveneens is niet door [gedaagde] betwist dat [eiser] hierbij heeft aangegeven dat er een proefperiode van twee weken geldt, inhoudende dat [gedaagde] twee weken de tijd heeft om het product te testen en, indien het product [gedaagde] niet bevalt, hij het binnen genoemde periode aan [eiser] terug kon geven zonder dat daarvoor kosten verschuldigd zouden zijn.
5.3.
Beoordeeld dient te worden of er een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Daarvoor is vereist dat [gedaagde] het hiervoor genoemde aanbod van [eiser] heeft aanvaard. Te dien aanzien heeft [gedaagde] tegenstrijdige verklaringen afgelegd. In eerste instantie stelt [gedaagde] dat [eiser] - ondanks het feit dat [gedaagde] geen interesse zou hebben gehad - de Biocleaner in de garage heeft achtergelaten en vervolgens is vertrokken. In tweede instantie stelt [gedaagde] zich echter op het standpunt dat de namens [gedaagde] in de garage aanwezige monteur heeft ingestemd met het achterlaten van de Biocleaner bij [gedaagde] . In beide gevallen is het een feit dat [gedaagde] het product onder zich heeft genomen en heeft behouden. Hieruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] het aanbod van [eiser] heeft aanvaard. Gelet daarop - en op de door [gedaagde] ingenomen tegenstrijdige standpunten - is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] het bestaan van een koopovereenkomst tussen partijen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat er in rechte van uit wordt gegaan dat er een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen.
5.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde] tijdig, dat wil zeggen binnen de overeengekomen twee weken na 18 november 2019, aan [eiser] heeft medegedeeld dat hij de koop wilde annuleren. Van een dergelijke mededeling is niet gebleken. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat hij, na ontvangst van de factuur van 25 november 2019, direct telefonisch aan [eiser] zou hebben medegedeeld dat [eiser] het product kon komen ophalen, doch dit is door [eiser] betwist. Ook bij het tweede bezoek van [eiser] aan [gedaagde] is hierover niet gesproken. Sterker nog, [gedaagde] heeft te dien aanzien juist gesteld dat hij het product op dat moment nog niet had uitgeprobeerd en dat hij wel telefonisch contact met [eiser] op zou nemen als dat wel het geval zou zijn.
5.5.
Vast staat slechts dat [gedaagde] , ondanks dat [eiser] reeds meerdere betalingsherinneringen aan [gedaagde] had gezonden, eerst op 16 januari 2020 via Online Incasso aan [eiser] heeft medegedeeld dat hij nog geen tijd heeft gehad om het product uit te proberen en aan [eiser] heeft verzocht de Biocleaner weer op te halen. Dat is bijna twee maanden na de totstandkoming van de koopovereenkomst. Gelet op hetgeen partijen te dien aanzien zijn overeengekomen, kon van [eiser] niet verlangd worden dat hij op dat moment het product nog (kosteloos) terug zou nemen.
5.6.
Nu [gedaagde] geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat hij tijdig de koop heeft geannuleerd - en hij op dat punt verder ook geen bewijsaanbod heeft gedaan - dient er in rechte van uit gegaan te worden dat [gedaagde] niet binnen de afgesproken termijn van twee weken de koop heeft geannuleerd.
5.7.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] de factuur van 25 november 2019 ad € 108,90 aan [eiser] dient te voldoen, zodat de vordering van [eiser] te dien aanzien zal worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde verschenen wettelijke handelsrente tot 2 april 2020 van € 1,48 zal, als op de wet gegrond en door [gedaagde] niet weersproken, worden toegewezen. [eiser] vordert tevens de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. Nu er sprake is van een handelstransactie is ook op dit punt de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW van toepassing, zodat deze zal worden toegewezen over een bedrag van € 108,90, op de wijze zoals hierna vermeld.
5.9.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat er buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 40,00 toewijsbaar.
5.10.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 108,90 aan hoofdsom,
€ 1,48 aan tot 2 april 2020 verschenen rente en € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over € 108,90 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
 € 174,46 € 174,46 aan verschotten (waarvan € 83,00 aan griffierecht en € 91,46 aan dagvaardingskosten);
 € 174,46 € 72,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 18,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487