ECLI:NL:RBROT:2020:7335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
8658480 \ HA VERZ 20-67
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en verplichtingen werkgever tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een loonvordering van een kapster tegen haar werkgever, die door de coronacrisis en de verplichte sluiting van zijn kapsalon in financiële problemen verkeerde. De verzoekster, die in dienst was bij de verweerder, vorderde onder andere betaling van haar loon over de maanden maart tot en met juni 2020, een transitievergoeding en een aanzegvergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet ontslagen was van zijn loondoorbetalingsverplichtingen, ondanks de coronamaatregelen. De arbeidsovereenkomst was per 1 juli 2020 van rechtswege geëindigd, en de werkgever was verplicht om het loon door te betalen, ook na de heropening van de kapsalon, omdat de verzoekster zich ziek had gemeld. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, de transitievergoeding en de aanzegvergoeding, en heeft de werkgever ook verplicht om een eindafrekening op te stellen en salarisspecificaties te verstrekken. De wettelijke verhoging van het loon werd gematigd tot nihil, gezien de omstandigheden van de werkgever. De kantonrechter heeft de proceskosten voor de werkgever vastgesteld en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8658480 \ HA VERZ 20-67
uitspraak: 27 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.A.C. Backx,
tegen
[verweerder], h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “ [verweerder] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 20 juli 2020, met producties;
  • de door [verzoekster] per e-mailbericht van 28 juli 2020 overgelegde productie 23.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 6 augustus 2020 plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). [verzoekster] en [verweerder] zijn tijdens deze zitting verschenen. [verzoekster] is bijgestaan door haar gemachtigde mr. Backx.
1.3.
De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[verzoekster] is op 1 juli 2019 in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van kapster voor 32 uur per week. Haar salaris bedroeg € 1.396,37 bruto per maand, exclusief 8% vakantie toeslag en andere emolumenten. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 30 juni 2020.
2.2.
Op enig moment is [verzoekster] arbeidsongeschikt geraakt. Zij heeft zichzelf per 1 april 2020 beter gemeld. Daarbij heeft ze aangegeven dat ze nog niet kan knippen en alleen licht werk kan doen. Bij haar beter melding heeft ze tevens vermeld dat ze het salaris over de maand maart 2020 niet betaald heeft gekregen.
2.3.
[verweerder] heeft na maart 2020 de volgende netto bedragen aan [verzoekster] betaald:
  • 20 april 2020: € 100,-;
  • 6 mei 2020: twee maal € 662,85;
  • 21 mei 2020: € 662,85;
  • 23 juni 2020: € 908,-.
Totaal: € 2.996,55 netto.

3..Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
in de hoofdzaak
het ontslag op staande voet te vernietigen;
bij verklaring voor recht te bepalen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege per 1 juli 2020 is geëindigd;
[verweerder] te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoekster] op grond van de
toepasselijke kappers cao, althans minimaal € 1.396,37 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag ad 8% en overige emolumenten vanaf maart 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege op 1 juli 2020 is geëindigd, te verminderen met het reeds betaalde bedrag van € 2.996,55 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW;
[verweerder] te veroordelen tot het opstellen van een deugdelijke eindafrekening, waaronder begrepen de resterende vakantiedagen en vakantiegeld, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan, dat [verweerder] in gebreke blijft;
[verweerder] te veroordelen tot betaling van het bedrag voortvloeiende uit de onder d) genoemde eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW;
[verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding aan [verzoekster] , dan wel een billijke vergoeding;
[verweerder] te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding aan [verzoekster] , dan wel een billijke vergoeding;
[verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] de kosten van het deskundigen- oordeel van het UWV ad € 100,-;
[verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor onder c tot en met h genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
[verweerder] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van de beschikking, aan [verzoekster] de netto/bruto- en salarisspecificaties te verstrekken met betrekking op de onder c tot en met g genoemde bedragen, alsmede de salarisspecificaties vanaf 1 juli 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege op 1 juli 2020 is geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan, dat hij in gebreke blijft;
in het incident ex artikel 223 Rv:
voor de duur van het geding [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van het salaris op grond van de toepasselijke kappers cao, althans minimaal € 1.396,37 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag ad 8% en overige emolumenten vanaf maart 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege op 1 juli 2020 is geëindigd, te verminderen met het reeds betaalde bedrag van € 2.996,55 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW;
[verweerder] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van de beschikking, aan [verzoekster] de salarisspecificaties vanaf 1 juli 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege op 1 juli 2020 is geëindigd, toe te zenden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [verweerder] in gebreke blijft;
tot betaling van de wettelijke rente over de onder a en b genoemde vorderingen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
in de hoofdzaak en het incident:
[verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de beschikking.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Vanaf de maand maart 2020 heeft [verweerder] haar loon niet volledig betaald, zodat zij aanspraak maakt op volledige betaling van haar loon. De arbeidsovereenkomst is per 1 juli 2020 van rechtswege beëindigd. Omdat [verweerder] het einde van de arbeidsovereenkomst niet heeft aangezegd, is hij op grond van artikel 7:668 BW een aanzegvergoeding verschuldigd. [verzoekster] heeft ook recht op een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW, omdat de arbeidsovereenkomst niet op haar initiatief is geëindigd. [verzoekster] heeft nooit salarisspecificaties ontvangen, zodat zij daar ook aanspraak op maakt.
Aan het incident heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat zij afhankelijk is van haar loon en daarom een voorlopige voorziening heeft gevorderd.

4..Het verweer

[verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen middelen heeft om het loon van [verzoekster] te betalen.

5..De beoordeling

In de hoofdzaak
Ontslag op staande voet
5.1.
[verzoekster] heeft verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen. Dit verzoek wordt afgewezen, want nergens blijkt dat [verweerder] [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen. In het WhatsApp bericht van 26 mei 2020 heeft [verweerder] wel gedreigd met een ontslag op staande voet, maar niet gebleken is dat [verweerder] dit ontslag op staande voet daadwerkelijk heeft gegeven.
Einde arbeidsovereenkomst
5.2.
Partijen zijn het er over eens dat de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2020 van rechtswege is geëindigd. Gelet hierop zal dit voor recht worden verklaard.
Loon
5.3.
[verzoekster] heeft gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld om haar loon vanaf de maand maart 2020 tot 1 juli 2020 volledig te betalen. [verweerder] heeft niet ontkend dat hij het loon van [verzoekster] vanaf de maand maart 2020 niet volledig betaald heeft, maar heeft aangevoerd dat hij door de coronacrisis en de verplichte sluiting van zijn kapsalon onvoldoende financiële middelen tot zijn beschikking heeft om [verzoekster] te betalen. Hij heeft bij het UWV steunmaatregelen aangevraagd en heeft telkens toen hij geld ontving van het UWV een deel van het loon van [verzoekster] betaald. De kantonrechter is van oordeel dat deze omstandigheden [verweerder] niet van zijn loonbetalingsverplichting ontslaan. Het is niet redelijk om te oordelen dat de sluiting van de kapsalon op last van de overheid en de hierdoor verminderde inkomsten voor rekening van [verzoekster] behoren te komen. [verweerder] is op grond van de wet (artikel 7:628 BW) in deze situatie gehouden om het loon door te betalen. Dit geldt ook voor het loon na 11 mei 2020, toen de kapsalon weer open ging. [verzoekster] is weliswaar toen niet komen werken, maar dat was volgens haar omdat zij ziek was. Hoewel het onduidelijk is wanneer de ziekmelding heeft plaatsgevonden, is deze ziekmelding door [verweerder] niet weersproken. Als [verweerder] niet geloofde dat [verzoekster] ziek was, dan had het op zijn weg gelegen om een bedrijfsarts in te schakelen die kon beoordelen of [verzoekster] wel of niet ziek was. Dat heeft [verweerder] echter niet gedaan, zodat hij ook gehouden is om het loon van [verzoekster] na 11 mei 2020 door te betalen. Overigens blijkt uit het deskundigenoordeel van het UWV van 16 juli 2020 dat [verzoekster] in de periode van 6 februari tot 13 juli 2020 niet in staat was om haar werkzaamheden te verrichten.
5.4.
[verweerder] wordt dus veroordeeld om het salaris over de maanden maart tot en met juni 2020 aan [verzoekster] te betalen. [verzoekster] heeft verzocht om [verweerder] te veroordelen het salaris te betalen op grond van de toepasselijke kappers cao. De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [verzoekster] had gelegen om toe te lichten waarom het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen salaris niet conform de cao is. Het is onbegrijpelijk waarom [verzoekster] vanwege het ontbreken van salarisspecificaties niet kan nagaan of haar salaris overeenkomt met de cao. [verzoekster] wist immers wel welk bruto bedrag aan loon was overeengekomen, zodat niet valt in te zien dat zij niet kan nagaan of dit conform de cao is geweest. Het is daarnaast ook een onvoldoende bepaald verzoek om het loon conform de toepasselijke kappers cao toe te wijzen, zodat dit ook een reden voor afwijzing is. De kantonrechter zal daarom toewijzen dat [verweerder] het overeengekomen loon van € 1.396,37 bruto per maand aan [verzoekster] moet betalen over de maanden maart tot en met juni 2020. Dit loon moet wel verminderd worden met het reeds betaalde bedrag van € 2.996,55 netto.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente over het loon
5.5.
De kantonrechter ziet voldoende aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW te matigen tot nihil. [verweerder] , die een eenmanszaak drijft, was door de coronacrisis genoodzaakt om zijn kapsalon te sluiten en het is voldoende aannemelijk dat de inkomsten van [verweerder] hierdoor waren gereduceerd tot nihil. [verweerder] heeft echter wel geprobeerd om het loon van [verzoekster] te betalen, zodra hij geld had ontvangen van het UWV heeft hij bedragen aan [verzoekster] overgemaakt. De kantonrechter is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het billijk is om de wettelijke verhoging tot matigen tot nihil.
5.6.
De over het loon gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist en op grond van de wet worden toegewezen vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid.
Eindafrekening
5.7.
De door [verzoekster] gevorderde eindafrekening wordt toegewezen, omdat [verzoekster] daar op grond van de wet (artikel 7:626 BW) recht op heeft. De kantonrechter acht het redelijk om de termijn voor voldoening op 14 dagen na betekening van deze beschikking te stellen. De gevorderde dwangsom wordt in aangepaste vorm toegewezen zoals hierna vermeld.
5.8.
[verzoekster] heeft tevens gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van het bedrag dat hij conform de eindafrekening, met daarin opgenomen de resterende vakantiedagen en het vakantiegeld, aan [verzoekster] verschuldigd is. Zoals hiervoor al is overwogen is het feit dat de kapsalon dicht moest en de inkomsten wegvielen geen reden om aan [verzoekster] geen loon te betalen, zodat dit ook geen reden is om de niet opgenomen vakantiedagen en het vakantiegeld niet uit te betalen. Dit verzoek wordt daarom toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke verhoging wordt gelet op wat hiervoor is overwogen niet toegewezen. Er is op dit moment ook nog onvoldoende grondslag om de hierover gevorderde wettelijke rente toe te wijzen.
Transitievergoeding
5.9.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 BW is [verweerder] de transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd, omdat de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van hem niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. De door [verzoekster] verzochte transitievergoeding ten bedrage van € 504,07 bruto wordt daarom toegewezen. Op grond van artikel 7:686a lid 1 BW wordt de hierover gevorderde de wettelijke rente toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 augustus 2020.
Aanzegvergoeding
5.10.
[verzoekster] heeft ook aanspraak gemaakt op de aanzegvergoeding uit artikel 7:668 BW. Deze aanzegvergoeding wordt toegewezen, omdat [verweerder] niet heeft betwist dat hij [verzoekster] niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij de arbeidsovereenkomst niet wilde voortzetten. De aanzegvergoeding bedraagt een maandsalaris, zodat deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.396,37 bruto. Op grond van artikel 7:668 lid 3 BW wordt de hierover gevorderde wettelijke rente toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de verplichting tot aanzegging bestaat, dus vanaf 1 juli 2020.
Deskundigenoordeel
5.11.
De door [verzoekster] gevorderde kosten voor het deskundigenoordeel worden als onbetwist ook toegewezen. Dit bedrag dient vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf de dag van deze beschikking, omdat er geen grondslag is voor toewijzing vanaf een eerdere datum.
Salarisspecificaties
5.12.
Zoals hiervoor al is overwogen is [verweerder] op grond van artikel 7:626 BW verplicht om aan [verzoekster] een deugdelijke specificatie van haar salaris geven, zodat [verweerder] wordt veroordeeld om deze aan [verzoekster] te verstrekken. Deze salarisspecificaties moeten zien op de hiervoor toegewezen vergoedingen en op de loonbetalingen over de maande juli 2019 tot en met juni 2020. De kantonrechter acht het redelijk om de termijn voor voldoening op 14 dagen na betekening van deze beschikking te stellen. De hierover gevorderde dwangsom wordt in aangepaste vorm toegewezen, zoals hierna vermeld.
5.13.
[verweerder] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [verzoekster] veroordeeld.
In het incident
5.14.
Omdat in de hoofdzaak al een einduitspraak is gegeven, is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de loondoorbetaling te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt met deze beschikking. Het incidentele verzoek wordt daarom afgewezen.
5.15.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege per 1 juli 2020 is geëindigd;
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen:
  • het loon van [verzoekster] ten bedrage van € 1.396,37 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten, over de maanden maart 2020 tot en met juni 2020, te verminderen met het reeds betaalde bedrag van € 2.996,55 netto aan salaris en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke dagen van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de transitievergoeding ten bedrage van € 504,07 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de aanzegvergoeding ten bedrage van € 1.396,37 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de kosten van het deskundigenoordeel ten bedrage van € 100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [verzoekster] te verstrekken een deugdelijke eindafrekening, met daarin begrepen de resterende vakantiedagen en het vakantiegeld, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag, of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 500,- voor het geval [verweerder] hier niet aan voldoet;
veroordeelt [verweerder] om [verzoekster] te betalen het bedrag dat voortvloeit uit deze eindafrekening;
veroordeelt [verweerder] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [verzoekster] te verstrekken netto/bruto- en salarisspecificaties met betrekking tot de hiervoor toegewezen bedragen en met betrekking tot het loon over de maanden juli 2019 tot en met juni 2020, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag, of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 500,- voor het geval [verweerder] hier niet aan voldoet;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 83 aan griffierecht en € 480,- aan salaris voor de gemachtigde, voornoemde bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688