ECLI:NL:RBROT:2020:7320

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
C/10/587615 / HA ZA 19-1151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot terugbetaling van lening en optierecht op aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschappen HOLDING 3274 B.V. en MOPE B.V. HOLDING vorderde betaling van € 36.000,00 aan hoofdsom, vermeerderd met rente, op basis van een geldleenovereenkomst. MOPE verweerde zich met een beroep op verjaring, stellende dat de vordering van HOLDING was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de rechtsvordering tot terugbetaling van de hoofdsom op 1 maart 2014 opeisbaar was geworden en dat de verjaringstermijn van vijf jaar op 1 maart 2019 was verstreken. HOLDING stelde dat MOPE na de verjaringstermijn in de zomer van 2019 had toegezegd de lening terug te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat HOLDING de bewijslast droeg en dat deze toezegging niet voldoende was komen vast te staan. In reconventie vorderde MOPE teruglevering van aandelen in Allure Energie, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om het inroepen van het optierecht ongedaan te maken en dat de vorderingen van MOPE werden afgewezen. De proceskosten werden aan MOPE opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/587615 / HA ZA 19-1151
Vonnis van 19 augustus 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING 3274 B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOPE B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.A. Westra te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna Holding en Mope genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 december 2019 met productie 1 tot en met 29;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 tot en met 6;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 22 juni 2020, inclusief:
  • de brief van mr. Borsboom van 4 juni 2020 met een conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties 30 tot en met 42;
  • de pleitnota van mr. Westra, met productie 7;
  • de notitie van mr. Borsboom, met producties 43 en 44.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.1. Op 30 december 2013 is een akte opgemaakt van een overeenkomst, waarbij Holding aan Mope krediet ter hoogte van € 50.000,00 ter beschikking heeft gesteld (de geldleenovereenkomst). Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
“[…]
1.
Rente
Vanaf de ontvangst van de diverse bedragen is [Mope] aan [Holding] over de ontvangen bedragen een rente verschuldigd van zes procent […] per jaar over het te leen opgenomen gedeelte en een rente van één procent […] per jaar over het nog niet te leen opgenomen gedeelte, te voldoen in maandelijkse termijnen op de eerste van elke maand, voor het eerst op één januari tweeduizend veertien
[…]
3.
Aflossing
[Mope] is verplicht de hoofdsom of het restant daarvan terug te betalen in één bedrag, uiterlijk op [eenendertig] december tweeduizend veertien
[…]
7.
Directe opeisbaarheid
De geldlening is, zonder dat enige ingebrekestelling nodig zal zijn, terstond opeisbaar:
a. [in geval] van nalatigheid van [Mope] in de terugbetaling of rentebetaling op de in deze akte bepaalde wijze […];
[…]” (productie 1 van Holding, onderstreping in origineel)
2.1.2. Voorafgaand aan de akte is op 24 december 2013 reeds € 18.000,00 aan Mope te leen verstrekt. Op 7 februari 2014 is nog eens € 18.000,00 aan Mope te leen verstrekt. Beide verstrekkingen vallen onder de overeenkomst die in de akte van 30 december 2013 is neergelegd.
2.1.3. Op 19 februari 2014 heeft Holding Mope gefactureerd voor de eerste twee rentetermijnen (betaaldata 1 januari 2014 en 1 februari 2014). Deze zijn betaald op 7 maart 2014.
2.1.4. Op 10 mei 2019 heeft Holding Mope aangesproken tot aflossing en rentebetaling. Mope heeft dit geweigerd met een beroep op verjaring.
2.2.2.2.1. Op 30 december 2013 was Mope de enig aandeelhouder van haar werkmaatschappij Allure Energie B.V. (Allure Energie). Die dag is een overeenkomst gesloten, waarbij Holding het recht kreeg om 50% van de aandelen in Allure Energie te kopen van Mope tegen een bedrag van € 500,00 (de optieovereenkomst). De optieovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:
“[…]
Artikel 2
1. Uitoefening van het [optierecht] geschiedt bij aangetekend schrijven.
2. Uitoefening van het [optierecht] kan in beginsel geschieden binnen een periode van drie […] jaren, te rekenen vanaf heden.
3. Het [optierecht] kan tevens worden uitgeoefende binnen vier […] weken:
a. - d. […]
e. nadat de zeggenschap, direct of indirect, over de activiteiten van [Mope], door één of meer anderen wordt verkregen. Aan het begrip zeggenschap wordt voor de toepassing van de vorige zin de betekenis toegekend die dit begrip heeft in de definitie van “fusie” in het S.E.R.-besluit fusie gedragsregels 2000, zulks ongeacht of deze gedragsregels op deze verkrijging van toepassing zijn.
Van een bovenstaande gebeurtenis zal [Mope] dan wel zijn/haar rechtsopvolger(s) onverwijld schriftelijk kennis geven aan [Holding].
[…]
Artikel 6
1. […]
2. […] [Mope geeft] hierbij aan Holding alsmede aan ieder van de medewerkers van [de notaris] een
onherroepelijkevolmacht om voor en namens [Mope] de bepalingen van deze [overeenkomst] met betrekking tot het [optierecht] uit te voeren, waaronder mede begrepen de
levering van de [aandelen]aan [Holding], en voorts om alle handelingen te verrichten en aanvullende stukken op te maken en te ondertekenen die [Holding] hiervoor nodig of wenselijk acht […]
3. […]
[…]” (productie 1 van Mope, vet en onderstreping in origineel)
2.2.2. Op 30 december 2013 is bij notariële akte een overeenkomst vastgelegd waarbij Holding zich borg heeft gesteld voor de schulden van Allure Energie aan Energie I&V B.V. (Energie I&V). De akte vermeldt onder meer het volgende:
“[…]
[Holding] is mondeling in de loop van [december 2013] met [Energie I&V] overeengekomen dat [Holding] zich jegens [Energie I&V] hoofdelijk tot borg zal verbinden tot nakoming van de verbintenissen die [Allure Energie] heeft of zal krijgen die verband houden of zullen houden dan wel in de ruimste zin voortvloeien of voort zullen vloeien uit de – aan partijen genoegzaam bekende – voorwaarden en bepalingen als omschreven in de overeenkomst tussen [Energie I&V] en [Allure Energie] met betrekking tot de levering van energie aan klanten van [Allure Energie]. […]” (productie 1 van Mope)
2.2.3. Op 26 juni 2014 zijn alle aandelen in Mope verkregen door Stichting Administratiekantoor Mope (Stak). Van deze aandelenoverdracht is Holding niet op de hoogte gesteld door Mope.
2.2.4. Op 14 november 2019 heeft Holding ten behoeve van de dagvaarding de handelsregisterhistorie van Mope opgevraagd, waaruit de aandelenoverdracht van 26 juni 2014 bleek.
2.2.5. Op 19 november 2019 heeft Holding bij aangetekende brief de notaris bericht het optierecht in te willen roepen. Na ontvangst van de koopprijs heeft de notaris op 29 november 2019 leveringsakte voor de betreffende aandelen gepasseerd.
2.2.6. Mope heeft een kort geding aangespannen om de levering terug te draaien. Bij vonnis van 5 februari 2020 (zaaks en rolnummer 587351 / KG ZA 19-1265) heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de vorderingen van Mope afgewezen.

3..Het geschil

in conventie
3.1.1. Holding vordert na vermindering van eis – samengevat en zakelijk weergegeven – veroordeling van Mope, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 36.000,00 aan hoofdsom, vermeerderd met contractuele rente, en kosten, waaronder nakosten.
3.1.2. Holding heeft zich beroepen op de geldleenovereenkomst en de volgende stellingen aangevoerd tegen het verjaringsberoep van Mope, te weten:
a. Holding heeft in maart 2014 afstand gedaan van haar recht maandelijke rentebetalingen te ontvangen, zodat er geen verzuim was van Mope en de vordering dus niet eerder opeisbaar werd dan 31 december 2014;
b. het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Mope profiteert van haar eigen wanprestatie;
c. Mope heeft bij monde van haar directeur Herder in de zomer van 2019 herhaaldelijk toegezegd dat de lening met de rente zou worden terugbetaald; daarmee is afgezien van een beroep op de regeling van directe opeisbaarheid, dan wel een nieuwe overeenkomst gesloten.
3.1.3. Mope voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Holding in de kosten van het geding, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.1.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.2.3.2.1. Mope vordert – samengevat en zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Holding veroordeelt tot teruglevering van de aandelen in Allure Energie, onder verbeurte van een dwangsom en met bepaling dat het vonnis van de rechtbank zo nodig in de plaats treedt van de benodigde medewerking van Holding aan die teruglevering, met veroordeling van Holding in de kosten van het geding, inclusief nakosten, en te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.2. De vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de voorzieningenrechter de vordering ingesteld in kort geding tot teruglevering van de aandelen, niet zou toewijzen.
3.2.3. Mope legt aan haar vordering ten grondslag dat het optierecht te laat is ingeroepen en dat Holding geen aangetekend schrijven heeft gezonden aan Mope. Er is sprake van misbruik van bevoegdheid, omdat de oorspronkelijke termijn van de optieovereenkomst al is vervallen en omdat de borgstelling waarmee de optieovereenkomst verband houdt, al is vervallen. De vordering van Holding is bovendien verjaard.
3.2.4. Holding voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Mope in de kosten van het geding, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
Inleiding
4.1.
Vaststaat dat Mope € 36.000,00 heeft geleend van Holding en dit niet heeft terugbetaald. Op de twee eerste termijnen na, heeft Mope nooit rente betaald. In beginsel ligt daarom de vordering van Holding voor toewijzing gereed, ware het niet dat er verjaring speelt.
4.1.1.
De rechtsvordering tot terugbetaling van de hoofdsom is een vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen, zodat deze op grond van artikel 3:307, lid 1, BW verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
4.1.2.
Op grond van artikel 3:308 BW verjaart een rechtsvordering tot betaling van rente door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
4.1.3.
Op grond van artikel 3:312 BW verjaart een rechtsvorderingen tot betaling van rente, behoudens stuiting of verlenging, niet later dan de rechtsvordering tot nakoming van de hoofdverplichting.
Moment van opeisbaarheid van de hoofdsom
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat – behoudens door Holding gestelde nadere afspraken – op grond van de geldleenovereenkomst op 1 maart 2014 de hoofdsom opeisbaar is geworden, omdat Mope toen de rentetermijn die op 1 maart 2014 had moeten worden voldaan, niet had voldaan. De rechtbank zal dit uitgangspunt daarom overnemen, hoewel er beargumenteerd zou kunnen worden dat al op 1 januari 2014 de hele lening opeisbaar was. Immers, partijen lijken in artikel 1 van de geldleenovereenkomst fatale termijnen te zijn overeengekomen voor rentebetaling en vaststaat dat de eerste termijn pas is voldaan op 7 maart 2014.
Verval van verplichting tot maandelijkse rentebetaling?
4.3.
Holding heeft betoogd dat Mope kennelijk bewust heeft afgezien van verdere rentebetalingen. Holding heeft vervolgens daarmee ingestemd en aldus is een nadere overeenkomst tot stand gekomen. Dit betoog wordt verworpen.
4.3.1.
Een overeenkomst ontstaat door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Aanbod en aanvaarding zijn rechtshandelingen. Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). Een verklaring kan in iedere vorm geschieden en kan in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37, lid 1, BW).
4.3.2.
Uit het enkele niet voldoen van maandelijkse rentermijnen kan geen verklaring worden gedestilleerd van Mope, dat zij niet langer gebonden wilde zijn aan (dit deel van) de geldleenovereenkomst. Andere omstandigheden waaruit deze verklaring zou kunnen worden afgeleid, zijn niet gesteld. De rechtbank kan aldus geen aanbod van Mope vaststellen, zodat een aanvaarding van dat aanbod door Holding niet aan de orde is.
4.3.3.
Uit het enkele stilzitten van Holding kan evenmin een verklaring worden gedestilleerd dat Holding niet langer Mope wilde houden aan de maandelijkse rentebetalingen. Andere omstandigheden waaruit deze verklaring zou kunnen worden afgeleid, zijn niet gesteld. De rechtbank kan aldus geen aanbod van Holding vaststellen, zodat een aanvaarding van dat aanbod door Mope niet aan de orde is.
4.3.4.
Kortom: beide partijen hebben stilgezeten, maar dat enkele gegeven is onvoldoende om een overeenkomst uit af te leiden.
4.3.5.
Hieruit volgt dat de opeisbaarheid van de hoofdsom per 1 maart 2014 niet is aangetast. De vordering is dus in elk geval verjaard per 1 maart 2019. Er is immers gesteld noch gebleken, dat de verjaring voordien op enig moment is gestuit of dat er gronden waren voor verlenging van de verjaring.
Beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
4.4.
Een beroep op verjaring kan worden verworpen voor zover het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is een zware toets: onvoldoende is dat het niet redelijk of billijk zou zijn; nee: het verjaringsberoep moet onaanvaardbaar zijn. Aan die zware toets wordt in deze zaak niet voldaan.
4.4.1.
Op de keper beschouwd is sprake van een eenvoudige lening tussen twee zakelijke partijen, met duidelijke – en voor beide partijen niet mis te verstane – bedingen omtrent (directe) opeisbaarheid van de lening. Holding had zich simpelweg moeten realiseren dat de lening opeisbaar was, was het niet al op 1 januari 2014 of 1 februari 2014, dan in elk geval op 1 maart 2014, 1 april 2014 of 1 mei 2014. Dat Holding zich dat niet heeft gerealiseerd – sterker nog, de hele lening is vergeten –, komt voor haar eigen rekening en risico. Mope heeft daar geen rol in gehad; zij heeft niets ondernomen om Holding op het verkeerde been te zetten. Mope heeft enkel niet betaald en daarna gezwegen. Wellicht moreel verwerpelijk, maar dat is onvoldoende om het beroep op verjaring onaanvaardbaar te achten.
4.4.2.
De omstandigheden waaronder de lening is aangegaan maken dit alles niet anders. Immers: ook onder de gestelde omstandigheden – wat van de juistheid van de stellingen daarover ook zij – blijft het de eigen verantwoordelijkheid van Holding om de opeisbaarheid van haar vorderingen goed in de gaten te houden.
4.4.3.
Of Mope te kwader trouw heeft stilgezeten of te goeder trouw, maakt niet uit, want zij heeft niet meer gedaan dan niet betalen en daarna te zwijgen. Te goeder of te kwader trouw: in beide gevallen had Holding zich eerder kunnen en moeten realiseren dat de lening opeisbaar was geworden. Daarbij merkt de rechtbank op, dat verjaring naar haar aard altijd degene die iets had moeten doen, maar dat niet deed (en dus wanpresteert), bevoordeelt. Het nalaten van Mope heeft de verjaringstermijn overigens niet bekort, maar enkel verschoven.
Nadere afspraken
4.5.
Holding heeft gesteld dat Mope na ommekomst van de verjaringstermijn, in de zomer van 2019, heeft toegezegd de hoofdsom en de rente alsnog te betalen. Holding heeft op twee grondslagen gesteld dat hieruit volgt dat Mope tot betaling moet worden veroordeeld.
4.5.1.
Mope heeft de toezegging voldoende gemotiveerd betwist, zodat deze niet is komen vast te staan. Als degene die zich op de rechtsgevolgen van haar stellingen beroept, is het Holding die de bewijslast draagt. Holding heeft ook bewijs aangeboden en zij zal worden opgedragen haar stellingen op dit punt te bewijzen op de wijze als in de beslissing omschreven.
4.5.2.
Als Holding slaagt in het bewijs, komt de toezegging van Mope vast te staan en volgt daaruit dat zij afstand heeft gedaan van verjaring (artikel 3:322 BW). Daaruit volgt dat dan alsnog moet worden betaald. Als Holding niet slaagt in het bewijs, dan ligt de vordering voor afwijzing gereed. Immers, dan is er geen afstand gedaan van verjaring, noch is er een nieuwe overeenkomst tot stand gekomen.
Vervolg
4.6.
In afwachting van bewijslevering houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
in reconventie
4.7.
De rechtbank constateert dat de voorwaarde die Mope aan haar vordering in reconventie heeft verbonden, is vervuld, zodat de rechtbank aan beoordeling van die vordering toekomt.
Is de zeggenschap over Allure Energie overgegaan?
4.8.
In de conclusie van eis in reconventie heeft Mope betwist dat zich een situatie als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de optieovereenkomst heeft voorgedaan. Uit de stellingen van Mope, ingenomen bij de voorzieningenrechter en tijdens de mondelinge behandeling in deze zaak, begrijpt de rechtbank dat Mope betoogt dat de zeggenschap over Mope niet is veranderd, omdat het feitelijk nog steeds dezelfde natuurlijke personen zijn die het binnen Mope voor het zeggen hebben.
4.8.1.
Partijen zijn overeengekomen hoe “zeggenschap” moet worden uitgelegd en aan die uitleg zijn zij – en de rechtbank – gebonden. Het begrip moet worden uitgelegd overeenkomstig het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 (het fusiebesluit).
4.8.2.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het fusiebesluit is bepaald dat onder fusie wordt verstaan: verkrijging of overdracht van de zeggenschap, direct of indirect, over een onderneming of een onderdeel daarvan, alsmede de vorming van een samenstel van ondernemingen. In de toelichting op dat artikel is onder meer opgenomen:
“[…]
2. De zeggenschap kan in de tweede plaats worden verkregen of overgedragen bij de verwerving of de overdracht – direct of indirect – van een aandelenpakket in een n.v. of b.v. In het kader van deze gedragsregels wordt ervan uitgegaan dat dit het geval is bij verwerving of overdracht van een belang van meer dan 50% (meerderheidsbelang), alsmede bij de uitbreiding van een minderheidsbelang of een 50%-belang tot een meerderheidsbelang.
[…]”
4.8.3.
Vaststaat dat alle aandelen in Mope zijn overgegaan naar Stak. Daarmee heeft Stak de zeggenschap verkregen in de zin van het fusiebesluit. Dat Stak – in elk geval bij de overdracht en wellicht ook nu nog – zou zijn of worden bemenst door dezelfde personen als Mope, is niet van belang, omdat de definitie in het fusiebesluit hiervan abstraheert.
4.8.4.
Net als de voorzieningenrechter verwerpt dus ook de rechtbank dit betoog van Mope.
Verstreken tijd tussen overdracht zeggenschap en inroepen optierecht
4.9.
Mope heeft betoogd dat de vier weken die genoemd worden in artikel 2, derde lid, van de optieovereenkomst (reeds lang) zijn verstreken en dat daarom Holding het optierecht niet meer kon inroepen. De rechtbank verwerpt dit betoog.
4.9.1.
Partijen zijn overeengekomen dat Mope “onverwijld” Holding op de hoogte stelt als zich (onder andere) een overdracht van zeggenschap voordoet. Dit is onmiskenbaar een beding ter bescherming van de belangen van Holding. Gelet hierop, kon niet van Holding worden verwacht dat zij elke paar weken het handelsregister zou raadplegen. Zij mocht er immers op vertrouwen dat Mope haar verbintenis tot mededeling zou nakomen. Door dat niet te doen, heeft Mope Holding belet tijdig van haar recht gebruik te maken.
4.9.2.
Mope heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Holding eerder dan 14 november 2019 wist van de overdracht van zeggenschap. Eerdere geschillen tussen Holding en Mope zijn niet gesteld – slechts geschillen tussen werkmaatschappijen. Dat Holding jaarcijfers van Allure Energie heeft opgevraagd en naar de mening van Mope zich dus kennelijk beraadde op uitoefening van het optierecht, moge zo zijn, maar hieruit volgt niet de wetenschap van de overdracht van zeggenschap. Evenmin volgt hieruit dat van Holding mocht worden verwacht dat zij toen het handelsregister zou raadplegen; Mope had immers op zich genomen van een overdracht van zeggenschap melding te doen en had dat niet gedaan.
4.9.3.
Er zijn minder dan vier weken verstreken tussen 14 november 2019 en de aangetekende brief van 19 november 2019 waarmee het optierecht is ingeroepen. De rechtbank houdt de voorwaarde dat binnen vier weken het optierecht moest worden ingeroepen dan ook, met toepassing van artikel 6:23 BW, omdat de redelijkheid en billijkheid dit vereisen, voor vervuld.
Optierecht vervallen na drie jaar?
4.10.
Mope heeft betoogd dat het optierecht niet langer dan drie jaar na het sluiten van de overeenkomst geldig zou zijn. Holding heeft die uitleg betwist.
4.10.1.
Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeenkomst vervatte bedingen mochten toekennen. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
4.10.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij de duur van het optierecht, neergelegd in artikel 2, tweede lid, uitdrukkelijk hebben besproken. Evenmin is tussen partijen in geschil dat zij niet uitdrukkelijk hebben gesproken over artikel 2, derde lid, of de verhouding tussen deze twee artikelleden.
4.10.3.
Als het derde lid aan dezelfde beperkte duur onderhevig zou zijn als het tweede lid, dan is het opnemen van het derde lid volstrekt zinloos. Naar de tekst van het tweede lid krijgt Holding een onvoorwaardelijk optierecht, uit te oefenen binnen drie jaar. Naar de tekst van het derde lid krijgt Holding een optierecht dat slechts in vijf gevallen kan worden uitgeoefend, binnen vier weken nadat een van die gevallen zich voordoet. Al deze vijf gevallen worden echter de eerste drie jaar al bestreken door het tweede lid.
4.10.4.
Daarbij komt dat het tweede lid naar zijn tekst geen alomvattende regeling bevat; er wordt immers over gesproken dat het optierecht “in beginsel” binnen een periode van drie jaar moet worden uitgeoefend. Dat zet de deur open voor uitzonderingen.
4.10.5.
Het derde lid vermeldt dat het optierecht “tevens” kan worden uitgeoefend in de daarin genoemde gevallen. Die formulering sluit een beperkende uitleg van het derde lid uit. In elk geval is dus niet bedoeld dat, wanneer bijvoorbeeld binnen drie jaar Mope failliet gaat, Holding nog maar vier weken heeft het optierecht uit te oefenen. De formulering “tevens” duidt een uitbreiding van de gevallen aan waarin het optierecht kan worden uitgeoefend. Omdat een dergelijke uitbreiding binnen de eerste drie jaar van de overeenkomst niet nodig is – gedurende die tijd is het optierecht immers onvoorwaardelijk – kan het niet anders zijn dan dat de uitbreiding ziet op de periode na verloop van drie jaar.
4.10.6.
Net als de voorzieningenrechter concludeert de rechtbank dan ook, dat ook na het verstrijken van de termijn van drie jaar, Holding een beroep kan doen op artikel 2, derde lid, van de optieovereenkomst.
4.10.7.
De rechtbank voegt hier nog aan toe, dat het voorval dat de grondslag vormt voor het inroepen van het optierecht, zich nog in de eerste drie jaar heeft voorgedaan, zodat – wanneer Mope de mededeling had gedaan die zij had moeten doen – deze hele discussie zich überhaupt niet voor had gedaan.
Vormvereiste van inroepen bij aangetekende brief
4.11.
Mope betoogt dat Holding het optierecht had moeten inroepen bij aan haar gerichte aangetekende brief, wat Holding – naar tussen partijen vaststaat – niet heeft gedaan. Holding betoogt dat met een aangetekend schrijven aan de notaris is voldaan aan het vormvereiste.
4.11.1.
Ook op dit punt moet de optieovereenkomst worden uitgelegd conform de maatstaf die in rechtsoverweging 4.10.1 is opgenomen. Partijen hebben geen wederzijdse verklaringen gesteld die betrekking hebben op de uitleg van artikel 2, eerste lid, van de optieovereenkomst. De rechtbank moet het dus doen met de tekst van de overeenkomst.
4.11.2.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 2, eerste lid, van de optieovereenkomst niet vermeldt aan wie het aangetekend schrijven moet worden gericht. Weliswaar ligt voor de hand dat dat Mope is, maar de formulering in artikel 6, tweede lid, van de optieovereenkomst is bijzonder ruim. Onder “alle handelingen te verrichten” kan ook worden begrepen het in ontvangst nemen van het aangetekend schrijven waarbij het optierecht werd ingeroepen. In dat licht is de uitleg dat de brief aan de notaris kon worden gericht, niet onredelijk, te minder daar het inroepen van een optierecht een eenzijdige rechtshandeling is, waarvoor Mope geen toestemming hoeft te geven.
4.11.3.
Los van dit alles is van de aandelenoverdracht – en daarmee noodzakelijkerwijs ook van de uitoefening van het optierecht – door de notaris, en kennelijk mede namens Holding, bij aangetekend schrijven, binnen vier weken nadat Holding vernam van de overdracht van zeggenschap, mededeling gedaan aan Mope.
4.11.4.
Kortom: ook dit betoog wordt door de rechtbank, net als eerder door de voorzieningenrechter, verworpen.
Misbruik van bevoegdheid/ strijd met redelijkheid en billijkheid
4.12.
Voor zover Mope hier aan de driejaarstermijn van de optieovereenkomst refereert, verwijst de rechtbank naar wat zij hierboven daarover heeft geoordeeld.
4.13.
Voor zover Mope zich beroept op een verband tussen de optieovereenkomst en de borgtochtovereenkomst, wordt dit betoog gepasseerd.
4.13.1.
Uit de teksten van de overeenkomsten blijkt op geen enkele wijze een verband tussen de overeenkomsten. De borgtochtovereenkomst is gekoppeld aan een energieleveringsovereenkomst. De borgtochtovereenkomst, waarin de rechtbank geen termijn heeft kunnen ontdekken, is bovendien beëindigd door een nadere vervalovereenkomst, waarin met geen woord gerept is over de optieovereenkomst. Dat is moeilijk voorstelbaar, als het door Mope betoogde verband tussen die overeenkomsten zou bestaan.
4.13.2.
In de conclusie van eis in reconventie heeft Mope niet meer gesteld dan dat de overeenkomsten beide “eind 2013” zijn gesloten. In de conclusie van antwoord in reconventie heeft Holding bovendien uitgebreid gemotiveerd waarom het einde van de borgtochtovereenkomst niet leidt tot beëindiging van de optieovereenkomst. Daarop is niet meer gereageerd door Mope.
4.13.3.
Mope heeft aldus haar stellingen onvoldoende onderbouwd (gehandhaafd) en daarom worden deze gepasseerd.
Verjaring
4.14.
In reactie op de conclusie van antwoord in reconventie heeft Mope bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat het optierecht van Holding verjaard zou zijn, omdat er meer dan vijf jaar zijn verlopen tussen juni 2014 en november 2019. Daarom zou Holding geen nakoming meer kunnen vorderen.
4.14.1.
Het betoog van Mope wordt gepasseerd, omdat het de kern van de verjaringsregels miskent. Niet een verbintenis kan verjaren, maar de daarmee samenhangende rechtsvordering tot nakoming van de verbintenis. Verjaring is dus alleen van toepassing als er in rechte nakoming van een verbintenis wordt gevorderd, maar Holding vordert dat – met betrekking tot het optierecht – helemaal niet. Als wordt nagekomen na verjaring van een rechtsvordering, wordt er betaald op een natuurlijke verbintenis; de nakoming is in dat geval dus ook niet onverschuldigd.
Conclusie
4.15.
Er is geen reden om het inroepen van het optierecht ongedaan te maken. De vorderingen van Mope worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
4.16.
Mope zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De samenhang tussen conventie en reconventie is niet zodanig dat dit moet leiden tot toepassing van een factor 0,5. De kosten aan de zijde van Holding worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 1.086,00(2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 543,00)
Totaal € 1.086,00

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt Holding op te bewijzen dat Mope
na 10 mei 2019heeft toegezegd de lening omschreven in rechtsoverwegingen 2.1.1 en verder, vermeerderd met de verschuldigde rente, terug te zullen betalen;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 september 2020voor uitlating door Holding of en op welke wijze zij bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat Holding, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct op de in 5.2 genoemde rol in het geding moet brengen, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat Holding, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2020 direct op de in 5.2 genoemde rol moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat Mope, indien zij getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. drs. J. van den Bos in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af;
5.10.
veroordeelt Mope in de proceskosten, aan de zijde van Holding tot op heden begroot op € 1.086,00;
5.11.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.
1407/3242