4.2.2.Beoordeling
Vast staat dat op 31 juli 2018 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Bergweg te Rotterdam, ter hoogte van het kruispunt met de Zwart Janstraat en de Rodenrijselaan. Bij dit ongeval is het 19-jarige slachtoffer, [naam slachtoffer 1] , aangereden. Een week na dit ongeval, op 8 augustus 2018, is hij aan de gevolgen van deze aanrijding overleden. Uit het dossier volgt dat het voertuig van de verdachte, een grijze Ford Focus met het kenteken [kentekennummer] , betrokken is geweest bij dit ongeval. De verdachte was de bestuurder. Na het ongeval is hij in zijn auto doorgereden.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het ongeval en beroept zich op geheugenverlies. Meerdere deskundigen hebben in verder onderzoek geen objectieve feiten en omstandigheden gevonden die de aanwezigheid van geheugenverlies ondersteunen. Aangezien de verdachte zich naar eigen zeggen niets van de feiten kan herinneren, betekent dat dat de rechtbank zich bij haar verdere oordeel zal moeten baseren op verklaringen van getuigen en op de objectieve (technische) onderzoeksgegevens in het dossier.
Gelet op wat door de verdediging is aangevoerd, zijn er twee vragen beantwoord moeten worden:
(i) met welke snelheid reed de verdachte en
(ii) bevond het latere slachtoffer zich ten tijde van de aanrijding op het zebrapad?
Hoewel niet exact is vast te stellen hoe hard de verdachte reed op het moment van de aanrijding, leidt de rechtbank uit meerdere bewijsmiddelen af dat de verdachte de maximumsnelheid die binnen de bebouwde kom gold fors heeft overschreden, zeker wanneer daarbij wordt betrokken dat verdachte een zebrapad nadert. Daarbij geldt dat er altijd voetgangers daar kunnen oversteken, en dat geldt eens te meer op een tijdstip dat er nog de nodige voetgangers aanwezig zijn.
Getuigen verklaren dat hij fors en opvallend veel harder reed dan het overige verkeer op die plaats. Daarnaast volgt uit de analyse van de camerabeelden van het NFI dat de snelheid van het voertuig kort voor het ongeval lag tussen de 74 en 88 km/uur.
Verder is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden vastgesteld dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval op het zebrapad op de Bergweg te Rotterdam liep. Getuigen hebben het slachtoffer kort daarvoor zien lopen en een van hen heeft gezien dat hij bezig was met oversteken op het zebrapad.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het ten laste gelegde
.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte de intentie (het volle opzet) heeft gehad om een voetganger aan- of dood te rijden. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen en hij die ook welbewust moet hebben aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringen aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg moet hebben aanvaard. Bij de beoordeling of er in deze zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De rechtbank stelt vast dat de aanrijding heeft plaats gevonden op een verlicht kruispunt binnen de bebouwde kom. Het kruispunt is voorzien van verkeerslichten en er zijn duidelijk zichtbare zebrapaden aangebracht. Op het moment van het ongeval was het een late zomeravond, waarop nog meerdere andere verkeersdeelnemers en voetgangers op straat/stoepen aanwezig waren. De verkeerslichten waren niet in werking maar knipperden. De combinatie van de wegmarkeringen en de knipperende verkeerslichten maakte duidelijk dat de verdachte een verkeersituatie naderde waarbij hij (extra) alert moest zijn op overige verkeersdeelnemers. Er bestond, gelet op de situatie ter plaatste en het tijdstip waarop verdachte kwam aanrijden, een reële mogelijkheid dat er (een) voetganger(s) zou(den) oversteken.
Dat heeft tot gevolg dat de verdachte bij het naderen van het kruispunt zijn snelheid al zodanig had moeten aanpassen dat hij zijn voertuig veilig tot stilstand kon brengen indien er een voetganger zou oversteken. Zoals hiervoor al is vastgesteld heeft de verdachte dat volstrekt niet gedaan, en is hij met een snelheid van tenminste (ongeveer) 75 km/u die kruising opgereden. De verdachte reed fors harder dan de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u. Uit het dossier leidt de rechtbank verder af dat hij een soort dollemansrit maakte door de binnenstad van Rotterdam toen hij de kruising met zebrapaden naderde en dat hij daarbij zijn snelheid niet heeft verminderd. Hierdoor was de verdachte volstrekt niet (meer) in staat te reageren op een overstekende voetganger. Nadat dat hij het slachtoffer had aangereden, is hij niet gestopt, maar met onverminderde snelheid doorgereden, waarbij hij bovendien bijna een andere weggebruiker (fietser) aanreed.
Met zijn rijgedrag heeft de verdachte op geen enkele wijze rekening gehouden met wat er om hem heen gebeurde en heeft hij gehandeld met zeer groot gevaar voor alle andere weggebruikers. De kans dat je onder deze omstandigheden een voetganger die oversteekt met grote snelheid raakt en daarbij doodrijdt, is dan aanmerkelijk. Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het omschreven rijgedrag van de verdachte in de gegeven omstandigheden is, naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, zo zeer gericht op het veroorzaken van een fataal verkeersongeval, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de kans op de dood van een (overstekende) voetganger moet hebben aanvaard. Op grond hiervan acht de rechtbank het voor doodslag benodigde opzet aanwezig, maar wel in voorwaardelijke vorm.