ECLI:NL:RBROT:2020:7313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
10/710205-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verkeersdelict met voorwaardelijk opzet op voetganger

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van doodslag en bedreiging. De verdachte heeft op 31 juli 2018 een verkeersongeval veroorzaakt waarbij hij met een snelheid van ongeveer 75 km/u een voetganger aanreed die op een zebrapad overstak. Het slachtoffer, een 19-jarige jongen, overleed een week later aan de verwondingen. De verdachte beroept zich op geheugenverlies, maar de rechtbank acht dit niet aannemelijk op basis van deskundigenrapporten. De rechtbank concludeert dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een voetganger zou doden door met hoge snelheid een druk kruispunt te benaderen zonder zijn snelheid te verminderen. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor dezelfde periode. Daarnaast is de in beslag genomen Ford Focus verbeurd verklaard, omdat deze is gebruikt bij het delict. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/710205-18
Datum uitspraak: 21 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 november 2018 en 7 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 16 november 2018 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • bij een bewezenverklaring van het onder 1
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren;
- bij een bewezenverklaring van het onder 1
subsidiairen 2 ten laste gelegde:
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde is geen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt dat het tonen van een bijl en het daarmee maken van hakbewegingen in de richting van de aangevers, alleen al beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm van dit gedrag een reële en daarmee strafbare bedreiging oplevert.
Het onder feit 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte kan zich niet meer herinneren wat er is gebeurd. Uit het dossier zijn geen handelingen of gedragingen van de verdachte gebleken, die zouden kunnen wijzen op enig (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Op basis van dit dossier is de snelheid waarmee de verdachte zou hebben gereden niet vast te stellen. Bovendien is het enkele rijden met een (zeer) hoge snelheid onvoldoende om te komen tot een veroordeling voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat het slachtoffer op een voetgangersoversteekplaats liep op het moment dat hij werd aangereden, aangezien niet met zekerheid kan worden vastgesteld waar de aanrijding precies heeft plaatsgevonden. Dit kan de verdachte dan ook niet worden tegengeworpen.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 31 juli 2018 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Bergweg te Rotterdam, ter hoogte van het kruispunt met de Zwart Janstraat en de Rodenrijselaan. Bij dit ongeval is het 19-jarige slachtoffer, [naam slachtoffer 1] , aangereden. Een week na dit ongeval, op 8 augustus 2018, is hij aan de gevolgen van deze aanrijding overleden. Uit het dossier volgt dat het voertuig van de verdachte, een grijze Ford Focus met het kenteken [kentekennummer] , betrokken is geweest bij dit ongeval. De verdachte was de bestuurder. Na het ongeval is hij in zijn auto doorgereden.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het ongeval en beroept zich op geheugenverlies. Meerdere deskundigen hebben in verder onderzoek geen objectieve feiten en omstandigheden gevonden die de aanwezigheid van geheugenverlies ondersteunen. Aangezien de verdachte zich naar eigen zeggen niets van de feiten kan herinneren, betekent dat dat de rechtbank zich bij haar verdere oordeel zal moeten baseren op verklaringen van getuigen en op de objectieve (technische) onderzoeksgegevens in het dossier.
Gelet op wat door de verdediging is aangevoerd, zijn er twee vragen beantwoord moeten worden:
(i) met welke snelheid reed de verdachte en
(ii) bevond het latere slachtoffer zich ten tijde van de aanrijding op het zebrapad?
Hoewel niet exact is vast te stellen hoe hard de verdachte reed op het moment van de aanrijding, leidt de rechtbank uit meerdere bewijsmiddelen af dat de verdachte de maximumsnelheid die binnen de bebouwde kom gold fors heeft overschreden, zeker wanneer daarbij wordt betrokken dat verdachte een zebrapad nadert. Daarbij geldt dat er altijd voetgangers daar kunnen oversteken, en dat geldt eens te meer op een tijdstip dat er nog de nodige voetgangers aanwezig zijn.
Getuigen verklaren dat hij fors en opvallend veel harder reed dan het overige verkeer op die plaats. Daarnaast volgt uit de analyse van de camerabeelden van het NFI dat de snelheid van het voertuig kort voor het ongeval lag tussen de 74 en 88 km/uur.
Verder is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden vastgesteld dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval op het zebrapad op de Bergweg te Rotterdam liep. Getuigen hebben het slachtoffer kort daarvoor zien lopen en een van hen heeft gezien dat hij bezig was met oversteken op het zebrapad.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het ten laste gelegde
.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte de intentie (het volle opzet) heeft gehad om een voetganger aan- of dood te rijden. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen en hij die ook welbewust moet hebben aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringen aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg moet hebben aanvaard. Bij de beoordeling of er in deze zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De rechtbank stelt vast dat de aanrijding heeft plaats gevonden op een verlicht kruispunt binnen de bebouwde kom. Het kruispunt is voorzien van verkeerslichten en er zijn duidelijk zichtbare zebrapaden aangebracht. Op het moment van het ongeval was het een late zomeravond, waarop nog meerdere andere verkeersdeelnemers en voetgangers op straat/stoepen aanwezig waren. De verkeerslichten waren niet in werking maar knipperden. De combinatie van de wegmarkeringen en de knipperende verkeerslichten maakte duidelijk dat de verdachte een verkeersituatie naderde waarbij hij (extra) alert moest zijn op overige verkeersdeelnemers. Er bestond, gelet op de situatie ter plaatste en het tijdstip waarop verdachte kwam aanrijden, een reële mogelijkheid dat er (een) voetganger(s) zou(den) oversteken.
Dat heeft tot gevolg dat de verdachte bij het naderen van het kruispunt zijn snelheid al zodanig had moeten aanpassen dat hij zijn voertuig veilig tot stilstand kon brengen indien er een voetganger zou oversteken. Zoals hiervoor al is vastgesteld heeft de verdachte dat volstrekt niet gedaan, en is hij met een snelheid van tenminste (ongeveer) 75 km/u die kruising opgereden. De verdachte reed fors harder dan de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u. Uit het dossier leidt de rechtbank verder af dat hij een soort dollemansrit maakte door de binnenstad van Rotterdam toen hij de kruising met zebrapaden naderde en dat hij daarbij zijn snelheid niet heeft verminderd. Hierdoor was de verdachte volstrekt niet (meer) in staat te reageren op een overstekende voetganger. Nadat dat hij het slachtoffer had aangereden, is hij niet gestopt, maar met onverminderde snelheid doorgereden, waarbij hij bovendien bijna een andere weggebruiker (fietser) aanreed.
Met zijn rijgedrag heeft de verdachte op geen enkele wijze rekening gehouden met wat er om hem heen gebeurde en heeft hij gehandeld met zeer groot gevaar voor alle andere weggebruikers. De kans dat je onder deze omstandigheden een voetganger die oversteekt met grote snelheid raakt en daarbij doodrijdt, is dan aanmerkelijk. Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het omschreven rijgedrag van de verdachte in de gegeven omstandigheden is, naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, zo zeer gericht op het veroorzaken van een fataal verkeersongeval, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de kans op de dood van een (overstekende) voetganger moet hebben aanvaard. Op grond hiervan acht de rechtbank het voor doodslag benodigde opzet aanwezig, maar wel in voorwaardelijke vorm.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 primair ten laste gelegde, de doodslag.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in de periode van 31 juli 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door op 31 juli 2018 met een door hem - verdachte - bestuurde personenauto met een (zeer) hoge snelheid op die [naam slachtoffer 1] in te rijden, terwijl die [naam slachtoffer 1] zich op een voetgangersoversteekplaats op de Bergweg te Rotterdam bevond, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] op 8 augustus 2018 is overleden;
2.
hij op 31 juli 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- tegen die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] te schreeuwen en
- ( daarbij) in de richting van die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] met een hakbijl een zwaaiende beweging te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..primair,

doodslag;

2..bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en bedreiging. De verdachte heeft op 31 juli 2018 een dollemansrit gemaakt door een deel van de binnenstad van Rotterdam.
Allereerst heeft hij, terwijl hij voor een verkeerslicht op de Stadhoudersweg te Rotterdam stond te wachten, met een hakbijl in de richting van de inzittenden van de auto naast hem gezwaaid en geschreeuwd, waardoor die inzittenden zich zeer bedreigd hebben gevoeld.
Vervolgens is hij met een (zeer) hoge snelheid door de binnenstad van Rotterdam gereden naar de Bergweg. Bij het kruispunt met de Zwart Janstraat heeft hij een ernstige aanrijding veroorzaakt door een 19-jarige jongen, die op dat moment het zebrapad overstak, aan te rijden. Het slachtoffer is door de lucht gevlogen en meters verderop op het wegdek terecht gekomen. De verdachte is vervolgens met onverminderde snelheid doorgereden, waarbij hij bijna een fietser aanreed. Hij heeft zich daarbij niet bekommerd om zijn slachtoffer. Ruim een week na deze ernstige aanrijding is het 19-jarige slachtoffer overleden aan de verwondingen die hij had opgelopen bij de aanrijding.
Door het handelen van verdachte heeft het 19-jarige slachtoffer op brute manier zijn leven verloren. Hij heeft daarmee van het slachtoffer zijn leven ontnomen en een onherstelbaar verlies bij de nabestaanden veroorzaakt Dit laatste blijkt ook op indringende wijze uit de door de nabestaanden opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring, die ter terechtzitting is voorgelezen.
De proceshouding van verdachte heeft tot gevolg dat bij de nabestaanden nog steeds veel vragen zijn omtrent de (exacte) toedracht van de aanrijding en waarom de verdachte dit heeft gedaan. Aannemelijk is dat dit voor hen de verwerking bemoeilijkt. De rechtbank rekent de verdachte ook dit extra aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juli 2020. Dit rapport houdt het volgende in. Vanuit reclasseringsperspectief ziet de reclassering weinig tot geen mogelijkheden om de verdachte te begeleiden en te ondersteunen, omdat hij voornamelijk zijn eigen koers wil varen en (praktische) hulp louter op zijn voorwaarden accepteert. Gelet hierop adviseert de reclassering geen bijzondere voorwaarden indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan het ten laste gelegde en conformeert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie: Pieter Baan Centrum) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 april 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft grotendeels geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Hoewel het onderzoek daardoor beperkt is gebleken, is op grond van de korte gesprekscontacten, de observaties en de collaterale informatie voldoende informatie om te kunnen spreken van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Er is zonder meer sprake van een duurzaam, rigide en moeizaam te veranderen patroon van afwijkende innerlijke ervaringen en gedragingen, die tot uiting komen in cognities, op het gebied van affectiviteit, in het interpersoonlijk functioneren en in de impulsbeheersing. In de persoonlijkheid vallen vooral op de narcistische trekken en in mindere mate de antisociale trekken. Met betrekking tot het geclaimde geheugenverlies voor wat het ten laste gelegde betreft, zijn geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan daarvan als gevolg van neurologisch lijden, dan wel een
psychiatrische aandoening of excessief middelengebruik.
Door gebrek aan informatie over de precieze invloed van de persoonlijkheidspathologie op de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, kan geen doorwerking worden vastgesteld (doch ook niet met zekerheid worden uitgesloten) en kan geen pathologische bepaald recidiverisico worden onderbouwd. Gelet hierop onthouden de deskundigen zich van een advies over behandeling in een strafrechtelijk kader.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare strafzaken zijn opgelegd.
Daarnaast neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee dat de verdachte niet alleen een zeer ernstige aanrijding heeft veroorzaakt, maar vervolgens ook met onverminderde snelheid is doorgereden zonder zich om zijn slachtoffer te bekommeren. Ook betrekt de rechtbank bij de straftoemeting in het nadeel van de verdachte dat uit het dossier en de proceshouding van de verdachte aanwijzingen zijn aangetroffen dat de verdachte sporen van de aanrijding aan zijn auto heeft weggemaakt of laten wegmaken. De rechtbank heeft tenslotte zeer sterke twijfels bij het gestelde geheugenverlies van verdachte, en heeft hiervoor al aangegeven dat (en waarom) dit leidt tot extra leed bij de nabestaanden.
De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, allebei voor de duur van vijf jaren, acht de rechtbank gelet op alle feiten en omstandigheden daarom passend en geboden, evenals de hierna te bespreken verbeurdverklaring.

8..In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto (Ford Focus, kenteken [kentekennummer] , kleur grijs) verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De in beslag genomen personenauto zal worden verbeurd verklaard, omdat een van de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze personenauto is begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Voorlopige hechtenis

In de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 12 april 2019 is bepaald dat deze schorsing eindigt op het moment van de uitspraak. De verdachte is veroordeeld voor doodslag, een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een maximale gevangenisstraf van 15 jaar is gesteld. Hieruit volgt dat er ernstige bezwaren zijn en dat er een grond is voor toepassen van voorlopige hechtenis, te weten de twaalfjaars-grond met ernstig geschokte rechtsorde (art. 67a lid 1 jo. lid 2 onder 1 Sv.). De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding voor een (verdere) verlenging van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De voorlopige hechtenis zal vanaf moment van uitspraak (dus) weer ten uitvoer gelegd worden.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
5 (vijf) jaren;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het onder 1 bewezenverklaarde feit:
een personenauto (Ford Focus, kenteken [kentekennummer] , kleur grijs).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M. Smit en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 augustus 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in de periode van 31 juli 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd door op 31 juli 2018 met een door hem
- verdachte - bestuurde personenauto met een (zeer) hoge snelheid op die
[naam slachtoffer 1] in te rijden, terwijl die [naam slachtoffer 1] zich op een
voetgangersoversteekplaats op de Bergweg te Rotterdam bevond, ten gevolge
waarvan die [naam slachtoffer 1] op 8 augustus 2018 is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2018 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met
aanmerkelijke verwaarlozing van te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op
de kruising gevormd door de voor hei openbaar verkeer openstaande wegen, de
Bergweg en de Zwart Janstraat, althans op één van deze wegers,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse geldende
maximumsnelheid van 50 km/uur, in ieder geval m et een gelet op de situatie (te
weten een voetgangersoversteekplaats naderen terwijl de verkeerslichten op
genoemde kruising niet i n werking waren) (veel) te hoge snelheid heeft gereden
en/of
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger doende was via die
eerdergenoemde voetgangersoversteekplaats de rijbaan van de Bergweg over te
steken en die voetganger zich inmiddels halverwege die rijbaan bevond en/of
-die voetganger niet heeft laten voorgaan en/of
-in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger en/of
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover
hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor die voetganger, genaamd [naam slachtoffer 1] , is overleden
, zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en geen voorrang heeft verleend;
artikel 175, derde lid,
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij op of omstreeks 31 juli 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- op/tegen in de richting van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] te schreeuwen en/of
- ( daarbij)in de richting van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] met een hakbijl een
zwaaiende beweging te maken,
althans woorden en/of gedragingen van een gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht