ECLI:NL:RBROT:2020:7305
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf op basis van de Wet zorg en dwang
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een geregistreerde accommodatie, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De cliënt, die op cognitief gebied gemiddeld is ontwikkeld, functioneert emotioneel en adaptief op een licht beperkt niveau. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende behandelperspectief is binnen de huidige accommodatie, ASVZ, en dat eerdere behandelingen in de reguliere geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet hebben geleid tot wezenlijke verbetering van de situatie van de cliënt.
De procedure is gestart op verzoek van het CIZ, dat op 3 juli 2020 een verzoekschrift indiende. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de cliënt, haar advocaat en zorgprofessionals van ASVZ. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ernst van de situatie van de cliënt, die lijdt aan een ontwikkelingsstoornis en een ernstige autismespectrumstoornis. De rechtbank concludeert dat het gedrag van de cliënt leidt tot ernstig nadeel en dat voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om dit nadeel te voorkomen.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het verzet van de cliënt tegen de voortzetting van het verblijf en haar betwisting van de diagnose. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat de criteria voor een rechterlijke machtiging zijn vervuld. De machtiging is verleend voor een periode van zes maanden, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn van één jaar, gezien de recent gestarte behandeling en het bezwaar van de cliënt. De beschikking is mondeling gegeven door rechter D.C.J. Peeck en schriftelijk uitgewerkt op 14 juli 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.