ECLI:NL:RBROT:2020:7276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
FT EA 20-768, 20-769, 20-770 en 20-771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot dwangakkoord, ingediend door verzoekers die in financiële problemen verkeerden. Verzoekers hadden op 19 juni 2020 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan hun schuldeisers, waaronder het UWV en een tandartspraktijk. De tandartspraktijk weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een lagere uitkering dan de volledige vordering. De rechtbank moest beoordelen of de weigering van de tandartspraktijk in redelijkheid kon worden gehandhaafd, gezien het feit dat de vordering van de tandartspraktijk slechts 0,38% van de totale schuldenlast bedroeg en de meerderheid van de schuldeisers akkoord ging met de regeling.

De rechtbank overwoog dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en was getoetst door een onafhankelijke partij, Avres Schulddienstverlening. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekers, die een stabiele oplossing voor hun schuldenproblematiek zochten, zwaarder wogen dan die van de tandartspraktijk. De rechtbank heeft het verzoek om de tandartspraktijk te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de tandartspraktijk veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat voor de schuldeisers zou opleveren.

De rechtbank heeft bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoekers hun schulden kunnen blijven aflossen zonder in de toestand te verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummers]
uitspraakdatum: 17 augustus 2020
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [straat, huisnummer, postcode en woonplaats]
,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 19 juni 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV);
  • [naam VOF] (hierna: de Tandartspraktijk);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Het UWV heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 13 juli 2020, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 10 augustus 2020 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • [betrokkene] , werkzaam bij Avres Schulddienstverlening (hierna: schuldhulpverlening);
De Tandartspraktijk is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift dwangakkoord vierentwintig schuldeisers, waarvan drie preferente schuldeisers met vier vorderingen en eenentwintig concurrente schuldeisers met eenendertig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 97.955,07 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 4 juni 2019 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,77 % aan de preferente schuldeisers en 5,88 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Dit percentage was destijds gebaseerd op een schuldenlast van € 102.168,93. Uitgaande van de huidige schuldenlast is het uitkeringspercentage gewijzigd naar 12,134 % aan de preferente schuldeisers en 6,067 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Schuldhulpverlening heeft in het verzoekschrift dwangakkoord aangegeven dat dit komt doordat er gedurende het minnelijk traject vorderingen zijn bijgekomen en weggevallen.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekers is gebaseerd op de loongerelateerde WIA-WGA uitkering van verzoeker en de vaste dienstbetrekking van verzoekster. Zij werkt fulltime voor twee werkgevers. Bij beide werkgevers heeft zij een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden inmiddels door de beschermingsbewindvoerder voldaan.
Drieëntwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De Tandartspraktijk stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 372,90 op verzoeker, welke 0,38 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

De Tandartspraktijk heeft niet inhoudelijk gereageerd.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de Tandartspraktijk geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting toe te lichten waarom zij niet heeft ingestemd met het aangeboden voorstel.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de Tandartspraktijk bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de Tandartspraktijk in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de Tandartspraktijk een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 0,38 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk drieëntwintig van de vierentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Avres Schulddienstverlening. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Hij ontvangt een loongerelateerde WIA-WGA uitkering. Voorts is gebleken dat verzoekster beschikt over een fulltime baan bij twee werkgevers, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij beide werkgevers. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Van een eventuele inkomensgroei profiteren de crediteuren, aangezien het een prognose akkoord betreft.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers het maximale ten behoeve van hun schuldeisers zullen afdragen, is voldaan. Verzoekers staan beide onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de Tandartspraktijk, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de Tandartspraktijk te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Tandartspraktijk zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de Tandartspraktijk om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de Tandartspraktijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.